ECLI:NL:RBDHA:2024:19675
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verdeling van zorg- en opvoedingstaken in een familierechtelijke procedure met betwisting van het bestaan van het kind
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2024 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure met betrekking tot de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Het verzoek is ingediend door de vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. Erdal, en de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Özates. De procedure is voortgekomen uit een eerdere beschikking van 15 mei 2024, waarin een voorlopige zorgregeling was vastgesteld. Tijdens de zitting op 30 oktober 2024 is echter gebleken dat de moeder stelt dat het kind, [minderjarige], nooit heeft bestaan, omdat haar zwangerschap in de zomer van 2023 is afgebroken. De vader betwist deze claim en is ervan overtuigd dat er wel degelijk een kind is geboren.
De rechtbank heeft de overgelegde stukken en de verklaringen van beide partijen in overweging genomen. Aangezien de geboorteakte van [minderjarige] is doorgehaald en er geen bewijs is van het bestaan van het kind, concludeert de rechtbank dat zij niet kan uitgaan van het bestaan van [minderjarige]. Hierdoor kan er geen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken worden vastgesteld op basis van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling afgewezen.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat, zelfs als het bestaan van het kind zou vaststaan, er geen haalbare verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zou kunnen worden vastgesteld vanwege de onduidelijkheid over de verblijfplaats van het kind en het feit dat de vader het kind nog nooit heeft gezien. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de rechtbank heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. H. Dragtsma en is uitgesproken op de openbare zitting.