ECLI:NL:RBDHA:2024:19574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
22/5830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping ontslagbesluit en niet-ontvankelijkheid beroep wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Defensie. De zaak betreft een ontslagbesluit dat op 7 maart 2022 door de staatssecretaris aan de eiser was verleend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 3 augustus 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 13 december 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en een majoor.

De rechtbank heeft op 24 januari 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat eiser zich schuldig had gemaakt aan valselijk declareren van onkosten. De rechtbank oordeelde dat het ontslag geen evenredige maatregel was voor het wangedrag dat eiser had vertoond. Naar aanleiding van deze tussenuitspraak heeft de staatssecretaris op 29 april 2024 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het primaire ontslagbesluit werd herroepen en eiser een ambtsbericht werd opgelegd.

De rechtbank heeft in de einduitspraak geoordeeld dat eiser onvoldoende belang had bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat de staatssecretaris met het nieuwe besluit volledig tegemoet was gekomen aan de eisen van eiser. Hierdoor was het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden en dat de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,- moesten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Diekstra),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.E. Lamberti).

Procesverloop

In het besluit van 7 maart 2022 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser ontslag verleend.
In het besluit van 3 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en majoor [naam] en mr. W.I. Ip namens het bevoegd gezag.
In de tussenuitspraak van 24 januari 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank heeft de termijn voor het nemen van een herstelbesluit verlengd tot 30 april 2024.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van
29 april 2024 (nieuw besluit op bezwaar). Daarbij heeft verweerder het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat aan eiser een ambtsbericht wordt opgelegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Bij e-mail van 28 mei 2024 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op de vraag van de rechtbank of eiser het eens is met de nieuwe beslissing van verweerder.
Bij e-mail van 11 september 2024 heeft verweerder op het standpunt van eiser gereageerd en onder meer een besluit van 22 mei 2024 overgelegd.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen [1] .
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk declareren van onkosten. Het wangedrag bestaande uit meermaals liegen tegen meerderen is wel vast komen te staan. Ontslag is in dat geval volgens de rechtbank echter geen evenredige maatregel ten opzichte van de ernst van het wangedrag.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij onder meer het primaire besluit is herroepen.
Het beroep tegen het bestreden besluit is niet-ontvankelijk
4. Verweerder heeft in het nieuwe besluit op bezwaar het primaire besluit herroepen en aan eiser alsnog een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Eiser heeft niet gesteld schade te hebben geleden door het bestreden besluit. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Dat beroep is wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk.
Tegemoetkoming aan het beroep met het nieuwe besluit op bezwaar
5. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5.1.
In de e-mail van 28 mei 2024 stelt eiser zich op het standpunt dat met het nieuwe besluit op bezwaar nog niet volledig tegemoet is gekomen aan het beroep, omdat het ontslag wel is teruggedraaid, maar niet met terugwerkende kracht. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. In het nieuwe besluit op bezwaar is de herroeping van het primaire (ontslag)besluit als volgt verwoord:
Mijn BeslissingHet bestreden besluit wordt herroepen, en wordt vervangen door een ambtsbericht. De tekst van het ambtsbericht is in onderstaande tekst van dit besluit opgenomen. Dit betekent dat uw voormalig aanstelling als militair bij het beroepspersoneel weer herleeft.”
5.2.
Deze in het nieuwe besluit op bezwaar gebruikte formulering geeft geen aanknopingspunt om aan te nemen dat het rechtsgevolg van het primaire besluit niet met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt tot het tijdstip waarop het primaire besluit werd genomen.
5.3.
Verweerder heeft bij e-mailbericht van 11 september 2024 nog een besluit van
22 mei 2024 overgelegd met als onderwerp “Intrekken verleend ontslag”. In dit besluit wordt het primaire besluit met dezelfde formulering als in het nieuwe besluit op bezwaar (nogmaals) herroepen. Dit latere besluit geeft de rechtbank geen aanknopingspunt om aan te nemen dat het ontslag niet al met terugwerkende kracht was herroepen bij het nieuwe besluit op bezwaar.
5.4.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder met het nieuwe besluit op bezwaar volledig aan eiser tegemoet is gekomen. Eiser heeft daarom onvoldoende belang bij de beoordeling van dat besluit, zodat geen beroep van rechtswege is ontstaan waarop nog moet worden beslist.
Vergoeding griffierecht en proceskostenveroordeling
6. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verweerder een nieuw besluit op
bezwaar heeft genomen waarin geheel is tegemoetgekomen aan het tegen het bestreden besluit gerichte beroep van eiser, aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt. Ook ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de gemaakte proceskosten van eiser.
6.1
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
29 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).