ECLI:NL:RBDHA:2024:19569
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. van Elp, had op 3 september 2024 een beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op haar asielaanvraag. De minister had na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 16 januari 2024 niet binnen de wettelijke termijn van zestien weken beslist. Op 11 oktober 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten als de indiener van het beroepschrift geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen. In dit geval is de minister tegemoetgekomen aan de verzoekster door alsnog een besluit te nemen op haar aanvraag.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, gezien de eenvoudige aard van de zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen andere kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.