In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 21 december 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. De rechtbank verleent eiser vrijstelling, omdat hij voldoende heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldoet. Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe, wat betekent dat de aanvraag van eiser naar verwachting in mei 2025 in behandeling zal worden genomen. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel wegneemt om voortvarend te beslissen.
De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden en dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is gegrond, wat betekent dat verweerder alsnog een besluit moet nemen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. De rechtbank legt een termijn van acht weken op voor verweerder om te beslissen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50.
De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, en is op 15 november 2024 openbaar gemaakt.