ECLI:NL:RBDHA:2024:19545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL24.35433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag voor nareisasiel en verblijfsdoel familie en gezin

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun aanvraag van 1 februari 2024 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf ‘nareisasiel’ en hun aanvraag voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen, wat de rechtbank heeft toegewezen. Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe, wat betekent dat aanvragen pas in september 2025 in behandeling worden genomen. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om het beroep aan te houden af, omdat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen is ingediend. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden en dat eisers rechtsgeldig in gebreke zijn gesteld. Het beroep is gegrond, en de rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Indien verweerder binnen acht weken geen besluit neemt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank kent eisers ook een vergoeding voor proceskosten toe van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is openbaar gemaakt op 15 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.35433
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1], met V-nummer: [V nummer 1] ,
[eiser 2], met V-nummer: [V nummer 2] ,
[eiser 3], met V-nummer: [V nummer 3] ,
[eiser 4], met V-nummer: [V nummer 4] ,
[eiser 5], met V-nummer: [V nummer 5] .
Hierna gezamenlijk: eisers gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun aanvraag van 1 februari 2024 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf ‘nareisasiel’ alsmede hun aanvraag voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ (hierna gezamenlijk: de aanvraag).
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1

Beoordeling door de rechtbank

2. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eisers hebben voldoende aangetoond dat hun aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eisers daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
3. Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)- principe. Deze nieuwe werkwijze impliceert dat verweerder de aanvragen van eisers naar verwachting in september 2025 in behandeling zal nemen. Tegen deze achtergrond verzoekt verweerder primair om het beroep van eisers tot dat moment aan te houden. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor verweerder de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
4. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvragen is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eisers verweerder rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. Eisers hebben meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.5
7. Verweerder heeft op 18 oktober 2024 een verweerschrift ingediend waarin enkel wordt ingegaan op algemene aspecten over het werken volgens het fifo-principe. De stand van zaken in de dossiers van eisers is dus onduidelijk. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit ligt anders als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eisers meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.6 In het verzoek van verweerder om de dwangsom per dag op een lager bedrag vast te stellen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat verweerder binnen de onder 7. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvragen bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
11. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend (artikel 3 Bpb).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eisers schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van D.D. Bijlhout, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 november 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.