ECLI:NL:RBDHA:2024:19542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL22.18035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag in het kader van een verlengde asielprocedure met betrekking tot de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser over zijn politieke overtuiging en lidmaatschap van IPOB

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 november 2024, wordt het beroep van eiser, een Nigeriaanse asielzoeker, behandeld. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn lidmaatschap van de Indigenous People of Biafra (IPOB) ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft verklaard dat hij in Nigeria is ontvoerd door Fulani-herders en dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn betrokkenheid bij IPOB. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit niet voldoende heeft onderbouwd waarom de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn, vooral in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 september 2023. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser heeft recht op proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 2.187,50. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de noodzaak voor de overheid om voldoende bewijs te leveren voor de afwijzing van dergelijke aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18035

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. S.F. Franca en mr. L. Beket).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Verweerder heeft op 27 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. S.F. Franca.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om het bestreden besluit nader te motiveren.
Op 17 januari 2024 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
Eiser heeft op 1 april 2024 een reactie op het aanvullend besluit gegeven.
Verweerder heeft op 29 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 2 september 2024 een reactie op het verweerschrift gegeven.
De rechtbank heeft op de zitting van 12 september 2024 de behandeling van het beroep hervat. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. L. Beket.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Inleiding

Asielaanvraag
1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij op 2 maart 2021 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
Nader gehoor
2. Het nader gehoor heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022. Bij dat gehoor heeft eiser – samengevat – het volgende verklaard.
Eiser is in juni 2014 tijdens een busreis ontvoerd door Fulani-herders en door hen acht dagen gevangen gehouden in het bos. Hij heeft weten te ontsnappen, maar werd sindsdien door de Fulani-herders gezocht. Om die reden is hij Nigeria in september 2014 ontvlucht. Eerder had eiser in Nigeria al problemen ondervonden omdat hij lid is van en als coördinator actief betrokken was bij The Indigenous People of Biafra (IPOB). Eiser is vanwege deze activiteiten één keer opgepakt door de politie. Hoewel hij toen is vrijgelaten, werd hij daarna weer gezocht door de politie vanwege zijn betrokkenheid bij IPOB. De politie heeft een aantal keren – eiser was op dat moment al weg uit Nigeria – zijn huis doorzocht. Hier in Nederland is eiser ook lid van en actief voor IPOB.
Bij zijn vlucht uit Nigeria heeft eiser gebruik gemaakt van een mensensmokkelaar, aan wie hij nog geld verschuldigd is. Eiser wordt door deze man bedreigd.
Bij terugkeer naar Nigeria vreest eiser voor de Fulani-herders, de Nigeriaanse autoriteiten en de smokkelaar.
Het bestreden besluit
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Ontvoering door herders;
  • Lidmaatschap van IPOB;
  • Problemen vanwege lidmaatschap van IPOB;
  • Vertrek met behulp van een smokkelaar.
3.2.
Verweerder heeft het eerste en vijfde relevante element geloofwaardig acht. Het tweede, derde en vierde element heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder niet geloofd dat eiser een fundamentele politieke overtuiging heeft. De twee geloofwaardig geachte elementen leveren volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat op grond daarvan niet aannemelijk is dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in het bestreden besluit afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
Aanvullend gehoor
4. Op 20 november 2023 heeft verweerder eiser aanvullend gehoord. Bij dat gehoor heeft eiser – samengevat – het volgende verklaard.
Sinds 2021 is eiser lid van IPOB Nederland. In Nederland neemt hij deel aan online vergaderingen van IPOB Groningen. Verder werft hij hier mensen voor IPOB en verstrekt hij informatie over IPOB. Hij betaalt contributie voor IPOB. Een maand vóór het aanvullend gehoor heeft eiser van een vriend vernomen dat de politie in Nigeria zijn huis wederom is binnengevallen en dat er foto’s van hem op straat hangen. Volgens eiser is de politie in Nigeria naar hem op zoek vanwege zijn betrokkenheid bij IPOB.
Het aanvullend besluit
5. Het aanvullend besluit houdt – samengevat – het volgende in.
Verweerder handhaaft zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat ongeloofwaardig is dat eiser in Nigeria lid is geweest van en activiteiten heeft verricht voor IPOB. Verder acht verweerder ongeloofwaardig dat eiser in Nederland lid is van en activiteiten verricht voor IPOB. Ook acht verweerder ongeloofwaardig dat eisers huis in Nigeria in oktober 2023 is binnengevallen door de politie en dat er foto’s van hem op straat zijn gehangen.
Verweerder laat, onder verwijzing naar het arrest S. en A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688, zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat ongeloofwaardig is dat eiser een fundamentele politieke overtuiging heeft, vallen. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser een politieke overtuiging heeft, in die zin dat hij de algemene ideeën van de IPOB over Biafra steunt. Verweerder acht echter niet aannemelijk dat eiser op grond van deze politieke overtuiging bij terugkeer naar Nigeria een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade.

Beoordeling door de rechtbank

Gebrek in het bestreden besluit
6. In het bestreden besluit heeft verweerder ongeloofwaardig geacht dat eiser een fundamentele politieke overtuiging heeft. In het aanvullend besluit heeft verweerder toegelicht dat dit standpunt, gelet op het hiervoor genoemde arrest S. en A. van het Hof van 21 september 2023, niet meer houdbaar is en in plaats daarvan het standpunt ingenomen dat geloofwaardig is dat eiser een politieke overtuiging heeft. Ter zitting heeft verweerder, desgevraagd, te kennen gegeven dat het bestreden besluit op voormeld punt gebrekkig tot stand is gekomen. Gelet hierop kan het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet in stand blijven.
Tussenconclusie
7. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Geschilbeslechting
8. De rechtbank onderzoekt hierna de mogelijkheid van definitieve geschilbeslechting. In de eerste plaats onderzoekt de rechtbank of er aanleiding bestaat om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Hierbij betrekt de rechtbank, van de zijde van verweerder, de overige overwegingen in het bestreden besluit, het aanvullend besluit, de verweerschriften en zijn toelichting ter zittingen, en, van de zijde van eiser, het beroepschrift, de reactie op het aanvullend besluit, de reactie op het (tweede) verweerschrift en zijn toelichting ter zittingen.
Ontvoering door Fulani-herders
9. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de ontvoering door de Fulani-herders ongeloofwaardig is. Eiser betwist het standpunt van verweerder dat hij vaag, summier en bevreemdingwekkend heeft verklaard en stelt dat verweerder, als hij meer informatie over deze gebeurtenis wilde hebben, hierover had moeten doorvragen. Door dit niet te doen heeft verweerder volgens eiser zijn deel van de samenwerkingsverplichting geschonden. Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte geen externe geloofwaardigheidsindicatoren bij zijn beoordeling heeft betrokken.
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit Werkinstructie 2014/10 volgt dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van afgelegde verklaringen gebruik wordt gemaakt van interne en externe geloofwaardigheidsindicatoren. Interne geloofwaardigheidsindicatoren zijn (onder andere) de mate waarin de verklaringen gedetailleerd en specifiek zijn en de innerlijke consistentie van de verklaringen. Externe geloofwaardigheidsindicatoren zijn (onder andere) de consistentie van de verklaringen met informatie van anderen en de consistentie van de verklaringen met beschikbare objectieve (landen)informatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, anders dan eiser stelt, wel externe geloofwaardigheidsindicatoren betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers verklaringen over zijn ontvoering door de Fulani-herders. Uit het bestreden besluit volgt namelijk dat verweerder hierbij het Algemeen ambtsbericht inzake Nigeria heeft betrokken, waaruit blijkt dat er geweld is tegen christenen door de Fulani-herders. Dit maakt evenwel niet dat eisers verklaringen over de gestelde ontvoering reeds daarom geloofwaardig moeten worden geacht. Zoals verweerder terecht stelt is het aan eiser om met zijn verklaringen geloofwaardig te maken dat specifiek hij slachtoffer is geworden van geweld van de Fulani-herders. Daarin is eiser, zoals verweerder niet ten onrechte heeft gesteld, niet geslaagd. Dit legt de rechtbank hierna uit.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte gesteld en aan eiser tegengeworpen dat hij summier en vaag heeft verklaard over de ontvoering. Eiser heeft tijdens het nader gehoor namelijk niet kunnen verklaren, ook niet bij benadering, hoeveel ontvoerders er waren (p. 16 NG). Verder stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser summier heeft verklaard over de plek waar hij zou zijn vastgehouden. Hij heeft hierover enkel verklaard dat het vanaf de weg 30-45 minuten lopen was, dat het in een bos was op een open, gemaaide plek omringd door bomen en dat er soms koeien te horen waren (p. 16 NG). Ook stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser weinig heeft kunnen verklaren over hoe zijn dagen in gevangenschap eruit zagen. Hij heeft hierover enkel verklaard dat mensen werden vermoord en dat hij angstig was en niet wist of hij er levend uit zou komen (p. 16-17 NG). Voorts stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser weinig kan verklaren over zijn medeslachtoffers. Hij heeft hierover enkel verklaard dat er mannen, vrouwen, kinderen en ouderen bij waren (p. 16-17 NG). Nu eiser naar eigen zeggen acht dagen vastgehouden is geweest door de ontvoerders, stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser meer en gedetailleerder over het aantal ontvoerders, de plek waar hij is vastgehouden, het verloop van de dagen én zijn medeslachtoffers moet kunnen verklaren dan hij heeft gedaan. Nu hij dat niet heeft gedaan doet dat, zoals verweerder niet ten onrechte stelt, afbreuk aan de geloofwaardigheid van dit element. Eisers stelling dat hij weinig over zijn medeslachtoffers kan verklaren omdat het tijdens de ontvoering niet was toegestaan om met elkaar te praten, leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser ook heeft verklaard dat hij af en toe wel met de andere slachtoffers kon fluisteren (p. 17 NG).
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich evenmin ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn ontsnapping, in het licht van zijn overige verklaringen over de ontvoering, bevreemden. Eiser heeft verklaard dat hij acht dagen ontvoerd is geweest, dat hij op een open plek werd vastgehouden, dat zijn ontvoerders gewapend waren, dat het er heftig aan toeging (mensen werden vermoord en eiser is twee keer met een mes gestoken; p. 16-17 NG) en dat zijn ontvoerders losgeld eisten. Tegen deze achtergrond bezien, vindt verweerder het niet ten onrechte vreemd dat eiser op de negende dag van zijn ontvoering een ontvoerder heeft kunnen overmeesteren en vervolgens zonder problemen heeft kunnen ontkomen. In de stelling van eiser dat de overmeestering achter een boom zou hebben plaatsgevonden en dat de ontvoerders die dag wat gedronken hadden, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een ander standpunt in te nemen, nu deze uitleg de verklaringen over de ontsnapping niet (of nauwelijks) minder bevreemdend maakt.
9.4.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ongeloofwaardig is dat eiser is ontvoerd door de Fulani-herders. De stelling van eiser dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd over de ontvoering, volgt de rechtbank niet en leidt daarom niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser namelijk voldoende gelegenheid gegeven om uit zichzelf en in reactie op vragen te verklaren over zijn ontvoering. De samenwerkingsplicht reikt niet zo ver dat verweerder eindeloos moet doorvragen. Het onder 9. weergegeven betoog slaagt niet.
Lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB
10. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over zijn lidmaatschap van en zijn activiteiten voor IPOB ongeloofwaardig zijn. Eiser betwist dat hij summier en oppervlakkig heeft verklaard over zijn lidmaatschap van IPOB en stelt dat hij juist uitgebreid over zijn persoonlijke motivatie, werkzaamheden en activiteiten voor IPOB in Nigeria én Nederland heeft verklaard. Eiser meent dat als zijn verklaringen op punten ontoereikend zouden zijn geweest, verweerder hierover tijdens de gehoren had moeten doorvragen. Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte geen (of te weinig) bewijswaarde toekent aan de brief van The European Continental Representative of the IPOB (hierna ook: ECR) en aan de overgelegde betalingsbewijzen van contributie voor IPOB.
10.1.
In het bestreden besluit en het aanvullend besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB in zowel Nigeria als Nederland ongeloofwaardig zijn. Verder heeft verweerder zich in het aanvullend besluit op het standpunt dat eiser zijn gestelde lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB niet met de door hem overgelegde brief van ECR en betalingsbewijzen heeft onderbouwd, omdat aan die stukken niet de door eiser gewenste bewijswaarde toekomt. De rechtbank zal hierna, in overwegingen 10.2. tot en met 10.5, eerst ingaan op de verklaringen van eiser over zijn gestelde lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB in Nigeria. Daarna, onder 10.6. tot en met 10.9, bespreekt de rechtbank de verklaringen van eiser over zijn gestelde lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB in Nederland. Tot slot gaat de rechtbank, in overwegingen 10.10. tot en met 10.12, in op de door eiser overgelegde documenten.
IPOB in Nigeria
10.2.
Aan eiser zijn tijdens het nader gehoor meerdere vragen gesteld die gaan over zijn persoonlijke beweegredenen om zich aan te sluiten bij IPOB. De eerste keer heeft hij daarop geantwoord dat hij heeft gezien hoe mensen worden vermoord en kinderen en vrouwen worden verkracht en dat daarin zijn motivatie was gelegen om te gaan strijden voor de onafhankelijkheid van Biafra (p. 8 NG). De tweede keer heeft hij daarop geantwoord dat mensen uit Biafra niet vrij zijn, niet veilig zijn, worden onderdrukt en worden vermoord, dat hij zo maar de volgende kan zijn, dat hij dit niet accepteert en dat hij wil voorkomen dat dit gebeurt (p. 9 NG). De derde keer heeft hij daarop geantwoord dat ‘ze’ worden vermoord en onderdrukt, dat ‘ze’ hun vrijheid terug willen en dat hij lid is geworden om de mensen te verdedigen en voor de toekomst van de kinderen te vechten (p. 12 NG). Gevraagd naar waarom hij specifiek voor IPOB heeft gekozen en niet voor een andere organisatie, heeft eiser verklaard dat de taal die IPOB spreekt hem aanstaat en dat hij met de andere – volgens hem: vele – organisaties die onafhankelijkheid willen voor Biafra geen affiniteit heeft (p. 12 NG). Gevraagd naar welke taal van IPOB hem dan zo aanspreekt, heeft eiser verklaard dat het streven naar onafhankelijkheid hem aanspreekt en dat het goed is dat ze zich uitspreken niet meer te willen worden onderdrukt (p. 12 NG). Gelet op voormelde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser slechts in algemeenheden, summier en oppervlakkig heeft verklaard over zijn beweegredenen en persoonlijke motivatie om lid te worden van en/of deel te nemen aan de IPOB-beweging. Dit heeft verweerder ook niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen. Immers, nu IPOB een verboden organisatie is en eiser heeft verklaard al in 2014 lid te zijn geworden van IPOB, stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser meer, uitgebreider en persoonlijker moet kunnen verklaren over zijn beweegredenen om lid te worden van IPOB dan hij heeft gedaan. Nu hij dat niet heeft gedaan doet dat, zoals verweerder niet ten onrechte stelt, afbreuk aan de geloofwaardigheid van dit element.
10.3.
Verweerder heeft verder niet ten onrechte gesteld en aan eiser tegengeworpen dat eiser summier heeft verklaard over de manier waarop IPOB de onafhankelijkheid van Biafra wil bereiken. Eiser heeft hierover namelijk verklaard dat IPOB heeft gevraagd om referenda en de ESN heeft gevormd om mensen te beschermen (p. 9 NG). Verweerder stelt naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte dat van iemand die al sinds 2014 lid stelt te zijn van IPOB mag worden verwacht dat hij specifieker en concreter kan verklaren over de wijze waarop IPOB probeert zijn belangrijkste doelstelling te verwezenlijken.
10.4.
Eiser heeft verder verklaard dat hij in Nigeria coördinator was van IPOB in zijn omgeving. Gevraagd naar wat deze functie inhield, heeft hij geantwoord dat het zijn taak was om als leider de ideeën en opinies van mensen te coördineren en te besluiten wat te doen (p. 10 NG). Op de vraag of eiser als coördinator nog belast was met specifieke onderwerpen als het gaat om het organiseren van bijeenkomsten, heeft eiser verklaard dat hij als coördinator alles deed wat te maken heeft met de vergadering (p. 14 NG). Op de vraag of eiser concreter wil aangeven wat er werd besproken tijdens de bijenkomsten waar hij coördinator was, heeft eiser verklaard dat het meestal gaat over onafhankelijkheid en hoe de organisatie sterker kan worden en hoe de strijd rechtvaardig en eerlijk kan blijven (p. 23 NG). Verweerder stelt naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte dat deze verklaringen algemeen en summier zijn en dat eiser hiermee onvoldoende concreet heeft uitgelegd wat hij precies voor IPOB deed, hoeveel werk dit was en hoe hij dit uitvoerde. Verweerder verwacht niet ten onrechte dat iemand die een prominente rol als coördinator heeft vervuld concreter en uitgebreider moet kunnen verklaren over zijn functie. Nu eiser dat niet heeft gedaan, stelt verweerder niet ten onrechte dat dit niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van zijn relaas.
10.5.
Gelet op de onder 10.2 tot en met 10.4 vermelde tegenwerpingen, in samenhang bezien, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat op basis van eisers verklaringen niet geloofwaardig is dat eiser in Nigeria lid was van en activiteiten heeft verricht voor IPOB. De stelling van eiser dat verweerder onvoldoende concrete vragen heeft gesteld en onvoldoende heeft doorgevraagd, volgt de rechtbank niet en leidt daarom niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser tijdens het nader gehoor voldoende gelegenheid gegeven om uit zichzelf en in reactie op (concrete) vragen te verklaren over zijn lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB in Nigeria.
IPOB in Nederland
10.6.
Eiser is tijdens het aanvullend gehoor uitgebreid bevraagd over zijn gestelde lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB in Nederland. Eiser heeft in reactie op die vragen gesteld dat hij zich heeft aangesloten bij de IPOB-tak in Groningen, dat hij geregeld online vergaderingen bijwoont van IPOB Groningen en dat hij mensen werft voor IPOB.
10.7.
Eiser heeft verklaard dat de vergaderingen van IPOB Groningen via Zoom plaatsvinden en dat hij altijd via WhatsApp de toegangscode voor de vergadering in Zoom toegestuurd krijgt. Tijdens het aanvullend gehoor is eiser gevraagd of hij zo’n toegangscode kan laten zien. Eiser heeft daarop verklaard dat hij die toegangscode niet mag verspreiden onder andere mensen en dat hij zijn telefoon met daarin de toegangscodes twee dagen geleden is verloren. Nadat hem was uitgelegd dat het belangrijk kan zijn om een toegangscode te laten zien, heeft eiser verklaard dat hij de toegangscodes zal opvragen bij de coördinator en aan verweerder zal laten zien (p. 7-8 AVG). Dat is echter nooit gebeurd. Verweerder stelt niet ten onrechte dat van eiser kan worden verwacht dat hij zo’n toegangscode laat zien en dat de omstandigheid dat eiser dat niet heeft gedaan afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Verder heeft verweerder niet ten onrechte gesteld en aan eiser tegengeworpen dat eiser niet, ook niet bij benadering, heeft kunnen verklaren aan hoeveel zogenaamde ‘noodgeval vergaderingen’ van IPOB Groningen hij heeft deelgenomen (p. 6-7 AVG). Evenmin werpt verweerder ten onrechte aan eiser tegen dat hij niet heeft kunnen verklaren, zelfs niet bij benadering, hoe vaak hij tijdens een online vergadering zijn mening heeft gegeven en dat hij summier en vaag heeft verklaard over de keren dat hij wel zijn mening heeft gegeven (p. 11 AVG). Voorts stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser inconsistent heeft verklaard over de data waarop de vergaderingen van IPOB plaatsvinden. Eerst heeft eiser verklaard dat de vergaderingen altijd plaatsvinden op de laatste dag van de maand (p. 8 AVG), daarna heeft eiser verklaard dat na elke vergadering de datum van de volgende vergadering wordt doorgegeven (p. 9) en vervolgens heeft eiser verklaard dat het niet altijd de laatste dag van de maand is maar kan wisselen (p. 9). Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn deelname aan online vergaderingen van IPOB Groningen vaag, summier en inconsistent zijn.
10.8.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank evenmin ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser vage en inconsistente verklaringen heeft gegeven over zijn gestelde wervingsactiviteiten voor IPOB in Nederland. Dit blijkt uit het volgende. Tijdens het aanvullend gehoor is aan eiser gevraagd hoeveel mensen hij lid heeft laten worden van IPOB. Eiser heeft in eerste instantie verklaard dat dit er meer dan 50 zijn. Daarna heeft hij echter verklaard dat hij ongeveer 50 mensen heeft gesproken over IPOB, maar dat niet iedereen lid is geworden. Vervolgens heeft hij echter opnieuw verklaard dat hij 50 mensen lid heeft laten worden, om daarna weer te verklaren dat hij niet weet of al die 50 mensen daadwerkelijk deelnemen aan IPOB (p. 15 AVG). Verder is tijdens het aanvullend gehoor met eiser gesproken over zijn contact met geworven IPOB-leden. In eerste instantie heeft eiser verklaard dat hij met 5 of 10 mensen nog contact heeft. Daarna heeft hij verklaard dat hij nog maar met 5 mensen contact heeft, om vervolgens te verklaren dat hij nog maar met 2 mensen praat. Daarna verklaart hij echter dat hij met nog maar 1 man contact heeft (p. 15 AVG).
10.9.
Gelet op de onder 10.7. en 10.8. vermelde tegenwerpingen, in samenhang bezien, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in het aanvullend besluit niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat op basis van eisers verklaringen niet geloofwaardig is dat eiser in Nederland lid is van en activiteiten verricht voor IPOB.
Documenten over IPOB
10.10.
Eiser heeft in de beroepsfase een brief gedateerd 20 september 2022 van Mazi Okwunna Agbanyim, The Euoprean Continental Representative of the IPOB, overgelegd. In deze brief is, naast algemene informatie over IPOB en de situatie van IPOB-leden in Nigeria, vermeld dat eiser sinds 2014 betrokken was bij IPOB in Nigeria en dat eiser in 2021 lid is geworden van IPOB Groningen en een zeer actief lid is van IPOB Groningen. Tijdens het aanvullend gehoor is eiser bevraagd over de totstandkoming van deze brief. In reactie daarop heeft eiser verklaard dat die brief op zijn verzoek is opgesteld en dat de inhoud van die brief is gebaseerd op informatie die eiser zelf aan de opsteller van de brief heeft verstrekt (p. 13-14 AVG). Gelet op deze verklaringen van eiser, en nu in de brief precies (zij het summier) eisers asielrelaas is weergegeven, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de informatie in de brief niet gebaseerd is op objectief verkregen informatie. Eiser heeft weliswaar verklaard dat de opsteller van de brief tegen hem heeft gezegd dat hij de informatie ging verifiëren, maar uit de brief blijkt niet dat dit daadwerkelijk is gebeurd. Gelet hierop stelt verweerder terecht dat aan de brief niet de door eiser gewenste bewijswaarde toekomt. Meer concreet betekent dit dat eiser zijn gestelde lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB in Nigeria en Nederland niet met deze brief heeft onderbouwd en dat deze brief ook niet kan dienen als ondersteunend bewijs voor eisers verklaringen.
10.11.
Eiser heeft verder twee betalingsbewijzen (gedateerd 8 mei 2021 en 10 januari van een onbekend jaar) overgelegd en stelt dat hieruit volgt dat hij maandelijks contributie aan IPOB betaalt. Verweerder stelt echter terecht dat, voor zover hieruit al zou blijken dat eiser twee betalingen heeft gedaan aan IPOB, hieruit in ieder geval niet kan worden afgeleid dat die betalingen contributie betreffen, laat staan dat daaruit blijkt dat eiser maandelijks contributiebetalingen verricht. Daarbij merkt de rechtbank op dat in één van die twee betalingsbewijzen de voorgedrukte woorden “Levy/Monthly dues” zijn doorgestreept, hetgeen er eerder op wijst dat de betalingen geen maandelijkse contributie betreffen, maar slechts incidentele bijdragen. Gelet hierop stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser met deze betalingsbewijzen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij lid is van en activiteiten verricht voor IPOB in Nederland.
10.12.
Gelet op hetgeen hiervoor, onder 10.10 en met 10.11, is overwogen, stelt verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat op basis van de door eiser overgelegde stukken, in samenhang met elkaar en eisers verklaringen bezien, niet alsnog geloofwaardig is dat eiser lid is van en activiteiten (heeft) verricht voor IPOB.
Slotsom lidmaatschap en activiteiten IPOB
10.13.
Gelet op al het voorgaande, in samenhang bezien, heeft verweerder eisers gestelde lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB in zowel Nigeria als Nederland niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Het onder 10. weergegeven betoog van eiser slaagt niet.
Problemen vanwege lidmaatschap IPOB
11. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser problemen heeft ondervonden in Nigeria vanwege zijn lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB.
11.1.
Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij in 2014 door de politie in Nigeria is gearresteerd, omdat hij als coördinator werd verdacht van het organiseren van bijeenkomsten voor IPOB. Verder heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat hij van anderen heeft vernomen dat de politie later weer naar hem op zoek is gegaan omdat de bijeenkomsten doorgingen, en dat de politie een maand voor het nader gehoor (dat plaatsvond op 15 juli 2022) nog zijn huis in Nigeria is binnengevallen op zoek naar bewijs. Tijdens het aanvullend gehoor (dat plaatsvond op 20 november 2023) heeft eiser verklaard dat hij heeft vernomen dat de politie een maand voor het aanvullend gehoor opnieuw zijn huis in Nigeria is binnengevallen en dat er foto’s van hem op straat zijn opgehangen.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voormelde problemen van eiser met de Nigeriaanse autoriteiten niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. In de eerste plaats overweegt de rechtbank hiertoe dat verweerder eisers gestelde lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB in zowel Nigeria als Nederland niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en dat verweerder niet ten onrechte stelt dat dit doorwerkt in de geloofwaardigheid van de gestelde problemen met de Nigeriaanse autoriteiten, nu die problemen volgens eiser direct verband houden met zijn lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB. Verder heeft verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser het grootste gedeelte van de gestelde problemen ‘van horen zeggen’ heeft, waardoor die informatie niet te verifiëren is, en dat eiser over die gestelde problemen slechts algemeen en summier heeft verklaard. Verweerder stelt niet ten onrechte dat dit niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van die problemen. Voorts heeft verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat zonder deugdelijke uitleg, die ontbreekt, niet valt in te zien dat de Nigeriaanse politie acht tot negen jaar na het vertrek van eiser uit Nigeria opeens intensief op zoek gaat naar eiser. Daarbij speelt mee dat eiser heeft verklaard dat hij al sinds 2014 geen coördinator voor IPOB meer is – dat coördinatorschap heeft verweerder niet ten onrechte niet geloofd (zie 10.4.) – en dat er sindsdien een andere coördinator is. De enkele stelling van eiser dat de politie de nieuwe coördinator niet kent en daarom hem zoekt, heeft verweerder niet hoeven volgen, reeds nu eiser dat niet kan weten. Tot slot heeft verweerder zich in het aanvullend besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom de Nigeriaanse autoriteiten in 2023 eisers woning in Nigeria zouden binnenvallen op zoek naar bewijs voor IPOB betrokkenheid, als zij dat in 2022 ook al zouden hebben gedaan.
11.3.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich in het bestreden en aanvullend besluit naar het oordeel van de rechtbank niet onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers gestelde problemen met de Nigeriaanse autoriteiten als gevolg van zijn lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB ongeloofwaardig zijn.
Politieke overtuiging
12. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Nigeria op grond van zijn politieke overtuiging een vervolgingsrisico of een artikel 3 EVRM-risico loopt. Uit de beoordeling volgt dat verweerder de facto nog steeds een ‘fundamentele’ politieke overtuiging verlangt, hetgeen onjuist is. Verder stelt eiser dat verweerder niet (voldoende) heeft beoordeeld of hij bij terugkeer een risico loopt vanwege zijn politieke overtuiging. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiser geen risico loopt slechts verwezen naar één bron, waaruit zou blijken dat hij waarschijnlijk niet door anderen zal worden aangegeven bij de autoriteiten. Dit is volgens eiser onvoldoende, en bovendien heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld wat er bij aankomst op het vliegveld in Nigeria met eiser zal gebeuren. Daarbij is volgens eiser van belang dat van hem geen terughoudendheid mag worden verwacht, wat verweerder wel doet. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij bij terugkeer wel een risico loopt verwezen naar twee brieven, met bijlagen, van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 24 juni 2024 en 2 september 2024.
12.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het aanvullend besluit geloofwaardig heeft geacht dat eiser een politieke overtuiging heeft. Vervolgens heeft verweerder in het aanvullend besluit beoordeeld of eiser op grond van deze politieke overtuiging bij terugkeer naar Nigeria een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade.
12.2.
Hoewel de sterkte van de politieke overtuiging van een vreemdeling geen rol meer mag spelen bij de vraag of er sprake is van een geloofwaardige politieke overtuiging, is die sterkte nog wel relevant bij de beoordeling of de vreemdeling een risico loopt bij terugkeer. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63, waarin de Afdeling is ingegaan op het arrest S. en A. van het Hof van 21 september 2023, en naar het op deze Afdelingsuitspraak gebaseerde Informatiebericht 2024/10. Verweerder heeft zich in het aanvullend besluit op het standpunt gesteld dat eisers politieke overtuiging eruit bestaat dat hij in het algemeen het gedachtegoed van IPOB over Biafra – in het bijzonder de ideeën over het streven naar vrijheid en onafhankelijkheid – steunt. Gelet op wat er hiervoor over de sterkte van de politieke overtuiging is overwogen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van, zoals eiser stelt, dat dit standpunt van verweerder een verkapte ‘fundamentele politieke overtuigingsbeoordeling’ behelst. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers politieke overtuiging ‘slechts’ bestaat uit het steunen van de algemene ideeën van IPOB over Biafra. Hiertoe is redengevend dat verweerder eisers gestelde lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB in zowel Nigeria als Nederland niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en dat eiser tijdens de gehoren (in het bijzonder het nader gehoor) slechts in algemeenheden heeft verklaard over IPOB, de doelstellingen van IPOB en de redenen waarom hij het daarmee eens is (zie overwegingen 10.2 en 10.3).
12.3.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in het aanvullend besluit verder terecht op het standpunt gesteld dat eisers politieke overtuiging, zoals hiervoor beschreven, niet verschilt van die van vele andere mensen in Zuidoost Nigeria en dat uit landeninformatie (UK Home Office Report Nigeria van maart 2022) blijkt dat mensen die de algemene ideeën van IPOB over Biafra steunen niet enkel om die reden in de negatieve belangstelling staan van en hebben te vrezen voor de Nigeriaanse autoriteiten. Eiser heeft geen landeninformatie overgelegd waaruit blijkt dat mensen in Nigeria die de IPOB-doelstellingen in algemene zin steunen enkel om die reden wél een risico lopen op vervolging of ernstige schade. Uit het EASO-rapport over Nigeria, dat als bijlage 4 is gehecht aan de door eiser overgelegde brief van VWN van 24 juni 2024, blijkt juist dat vooral leden van IPOB een risico kunnen lopen op vervolging, en in het bijzonder zij die een grote of bijzondere betrokkenheid hebben, zichtbaar zijn en/of deelnemen aan bijeenkomsten en demonstraties. Eiser behoort niet tot deze groep, nu verweerder eisers gestelde lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB in zowel Nigeria als Nederland dus niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
12.4.
Nu verweerder eisers gestelde lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB in Nigeria en Nederlands niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder zich in het aanvullend besluit ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser daardoor niet in de negatieve belangstelling van de Nigeriaanse autoriteiten kan staan. Verweerder heeft wél aangenomen dat eiser in Nederland twee (kleine) betalingen aan IPOB heeft gedaan, maar verweerder heeft in dit verband naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Nigeriaanse autoriteiten van deze betalingen op de hoogte zijn en dat eiser daardoor in hun negatieve belangstelling is komen te staan. Omdat verweerder eisers gestelde lidmaatschap van en activiteiten voor IPOB niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder zich in het aanvullend besluit voorts terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser na terugkeer in Nigeria wel activiteiten zal verrichten voor IPOB, en zich daarmee in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zal plaatsen. Verweerder heeft in dit verband in het verweerschrift nog terecht gewezen op eisers verklaringen tijdens het nader gehoor waaruit blijkt dat eiser in Nigeria alleen uiting zou willen geven aan zijn politieke overtuiging als dat niet gevaarlijk is (p. 15 NG). Nu niet aannemelijk is dat eiser in Nigeria activiteiten voor IPOB zal verrichten en eiser heeft verklaard dat hij in Nigeria alleen actief wil zijn als dat veilig is, is er geen sprake van, zoals eiser stelt, dat verweerder terughoudendheid van eiser verwacht bij het uiten van zijn politieke overtuiging.
12.5.
Ten aanzien van eisers stelling dat hij bij feitelijke terugkeer naar Nigeria op het vliegveld in de problemen zal kunnen komen vanwege zijn politieke overtuiging, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het verweerschrift verwezen naar pagina 84 van het Algemeen ambtsbericht over Nigeria van januari 2023, waar het volgende staat: “
Geraadpleegde vertrouwelijke bronnen gaven aan niet op de hoogte te zijn van gevallen waar migranten die terugkeerden bij aankomst in Abuja of Lagos problemen kregen met de autoriteiten. Wel gaf een vertrouwelijke bron aan dat de autoriteiten soms mensen bij terugkeer ondervroegen als ze het land als irreguliere migrant hadden verlaten of als zij slachtoffers waren van mensenhandel.” Gelet hierop en nu eiser heeft verklaard dat hij Nigeria in 2014 legaal is uitgereisd (p. 10 AG), stelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer op het vliegveld in Nigeria zal worden ondervraagd (over zijn politieke overtuiging). Eisers stelling dat hij zal worden aangemerkt als irreguliere migrant omdat hij langdurig in het westen heeft verbleven en gedwongen wordt uitgezet, heeft verweerder, reeds vanwege een gebrek aan onderbouwing daarvan, niet hoeven volgen. Voor zover eiser wel op het vliegveld zal worden ondervraagd, geldt bovendien dat verweerder er terecht van uitgaat dat eiser niet zal verklaren dat hij lid is van of actief is voor IPOB, nu verweerder het lidmaatschap en de activiteiten niet ten onrechte niet heeft geloofd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser bij terugkeer naar Nigeria op het vliegveld problemen zal krijgen met de Nigeriaanse autoriteiten vanwege zijn politieke overtuiging. Eisers verwijzing naar het rapport van de Immigration and Refugee Board van Canada van 2 juni 2022, dat als bijlage 4 is gehecht aan de door eiser overgelegde brief van VWN van 2 september 2024, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de aangehaalde passages uit dat rapport blijkt dat IPOB-leden en andere Biafraanse opstandelingen bij aankomst op het vliegveld door Nigeriaanse agenten kunnen worden geconfronteerd met een lijst waarop hun namen staan, maar nu verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser lid is van en actief is voor IPOB, heeft verweerder terecht niet aannemelijk geacht dat deze situatie zich bij eiser zal voordoen.
12.6.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser vanwege zijn politieke overtuiging bij terugkeer naar Nigeria een gegronde vrees heeft vervolging en/of een reëel risico loopt op ernstige schade. Het onder 12. weergegeven betoog van eiser slaagt niet.
Vrees voor smokkelaar
13. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op represailles van de smokkelaar. Eiser stelt dat hij de smokkelaar geld verschuldigd is en dat hij door hem is bedreigd. Hij verwijst in dit kader naar paragraaf 2.15 van het EASO-rapport van 19 oktober 2021.
13.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij ambtshalve bekend is met de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4346, waaruit volgt dat bij gebrek aan nadere informatie niet is uitgesloten dat de passage op pagina 88 van het Algemeen ambtsbericht over Nigeria van januari 2023 zo moet worden gelezen dat alle terugkerende slachtoffers van mensenhandel in Nigeria het risico lopen op represailles van mensenhandelaren. Daarbij is van belang dat uit het ambtsbericht blijkt dat mensensmokkel- en mensenhandelnetwerken vanuit Nigeria onderling zeer verbonden zijn van begin tot het einde van de route en dat de uitbuiter in het buitenland meestal (indirect) in contact staat met de familie van het slachtoffer. Ook in het door eiser aangehaalde EASO-rapport van 19 oktober 2021 wordt beschreven dat slachtoffers van mensenhandelaren bij terugkeer naar Nigeria een risico kunnen lopen op represailles van die mensenhandelaren.
13.2.
Verweerder heeft geloofd dat eiser met hulp van een smokkelaar Nigeria heeft verlaten. De hulp van die smokkelaar heeft bestaan uit het regelen van een Italiaans visum en geld, waarna eiser zelfstandig met zijn (eerder al verkregen) paspoort en dat Italiaanse visum per vliegtuig vanuit Nigeria naar Italië is gereisd en kort daarna naar Duitsland is doorgereisd, zo volgt uit eisers verklaringen tijdens het aanmeldgehoor (p. 9 AG) in combinatie met het nader gehoor (p. 19 NG). Verweerder stelt in het bestreden besluit terecht dat er geen sprake van is – want dat is door eiser niet gesteld en door verweerder niet geloofd – dat eiser slachtoffer is van (een netwerk van) mensenhandel(aren). Verweerder stelt verder terecht dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de situatie van eiser, waarin er slechts sprake is van uitreis met hulp van een smokkelaar, en de situatie van Nigerianen die in het kader van hun uitreis slachtoffer (blijken te zijn ge)worden van (een netwerk van) mensenhandelaren. Op laatgenoemde situatie ziet de hiervoor vermelde informatie uit het Algemeen ambtsbericht en in het EASO-rapport; niet op de situatie van eiser. Dit betekent dat eiser aan de hand van individuele omstandigheden aannemelijk moet maken dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op represailles van de smokkelaar.
13.3.
Eiser is in 2014 uit Nigeria vertrokken en heeft verklaard dat hij in 2014 in Italië (of Duitsland) telefonisch contact heeft opgenomen met de smokkelaar, dat dit geen goed gesprek was omdat de smokkelaar begon te praten over het terugbetalen van geld en dat hij daarna zijn simkaart heeft weggegooid (p. 20-21 NG). Dit is tevens het laatste contact geweest dat eiser met de smokkelaar heeft gehad (p. 20 NG). Eiser heeft nog verklaard dat hij in Nederland een keer is gebeld door een anoniem nummer en telefonisch is bedreigd, maar nu hij zelf niet weet of de smokkelaar hierachter zat, hoefde verweerder niet aan te nemen dat dit het geval is. Gelet hierop en nu eiser ook niet heeft verklaard dat de smokkelaar hem op een andere manier onder druk heeft gezet (bijvoorbeeld via zijn familie in Nigeria), is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op represailles van de smokkelaar. Het onder 13. weergegeven betoog slaagt niet.

Conclusie

14. Gelet op wat er hiervoor, onder 9. tot en met 13.3, is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Dit betekent dat het beroep weliswaar gegrond is, naar dat eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt in de zaak.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 30 augustus 2023 en 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting van 12 september 2024, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.