ECLI:NL:RBDHA:2024:19541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL24.44500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse asielzoeker; voortduren van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse asielzoeker. De minister van Asiel en Migratie had op 1 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak van 24 oktober 2024 ten grondslag ligt. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank concludeert echter dat de minister voldoende voortvarend handelt en dat er geen aanleiding is om de maatregel van bewaring op te heffen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.

De rechtbank wijst ook op de belangenafweging en concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de voortduring van de maatregel disproportioneel is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.44500
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de Minister van Asiel en Migratie1, (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

De minister heeft op 1 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 24 oktober 2024 (in de zaak NL24.39508) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsrapportage blijkt niet dat de minister de rechtbank heeft verzocht om de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep in de asielprocedure naar voren te halen. Bovendien heeft de minister na een rappel in augustus 2024 ten onrechte niet meer gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast voert eiser aan dat de minister ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd op grond van een belangenafweging. Eiser verzoekt het beroep gegrond te verklaren, de maatregel van bewaring op te heffen en een schadevergoeding toe te wijzen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting
6. Voor wat betreft het zicht op uitzetting verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 24 oktober 2024 (NL24.39508), overweging 9, waaruit volgt dat dit bij de hier toegepaste bewaringsgrond geen voorwaarde is. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het voortvarendheidsvereiste
7. Uit de stukken in het dossier blijkt het volgende. Eisers asielaanvraag is op 28 oktober 2024 afgewezen. Op 4 november 2024 heeft eiser rechtsmiddelen ingediend tegen deze afwijzing ende voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat eiser de behandeling van zijn asielprocedure in Nederland mag afwachten. Vervolgens heeft de minister op 5 november 2024 deze rechtbank, zittingsplaats ’s- Gravenhage verzocht om de behandeling van eisers beroep en verzoek om voorlopige voorziening naar voren te halen. Verder heeft de minister de bewaring op 28 oktober 2024 op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw, verlengd zodat er nog steeds een grondslag is voor het voortduren van de inbewaringstelling. Nu eiser de behandeling van het verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten heeft de minister thans geen handelingen verricht gericht op de uitzetting van eiser. Tot slot heeft de minister toegelicht dat zodra de uitspraak over het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ontvangen opnieuw een vlucht voor eiser zal worden aangevraagd en aan de Algerijnse autoriteiten zal worden verzocht het eerder verstrekte laissez passer te verlengen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende voortvarend handelt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Lichter middel

8. Voor wat betreft de niet nader onderbouwde beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank eveneens naar haar eerdere uitspraak van 24 oktober 2024 (in de zaak NL24.39058), overweging 5. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond niet.
Belangenafweging
9. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die – gelet op de duur van deze bewaring – voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de voortduring van de maatregel thans disproportioneel moet worden geacht. De beroepsgrond slaagt evenmin.

Ambtshalve toetsing

10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.