ECLI:NL:RBDHA:2024:19517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL24.43251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 november 2024 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die op 16 augustus 2024 door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank had eerder, op 29 augustus 2024, de rechtmatigheid van deze maatregel al getoetst en vastgesteld dat deze tot dat moment rechtmatig was. De minister had de rechtbank op 5 november 2024 geïnformeerd over de voortduring van de maatregel en een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser had hierop gereageerd en een verzoek om schadevergoeding ingediend.

De rechtbank overwoog dat de kennisgeving van de minister gelijkgesteld moest worden met een door eiser ingesteld beroep. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van de kennisgeving, omdat deze was ondertekend door de staatssecretaris en niet door de minister, en stelde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in de uitzetting. De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving geen gevolgen had voor de rechtmatigheid van de maatregel en dat de voortduring van de maatregel binnen de wettelijke termijn was getoetst.

De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gedaan om de uitzetting van eiser te bevorderen en dat er geen reden was om de feitelijke juistheid van de voortgangsrapportage te betwijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, waarbij werd vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek niet onrechtmatig was.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.43251
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S.H.F. Pols).

Procesverloop

De minister heeft op 16 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Uit de uitspraak van deze zittingsplaats van 29 augustus 2024 (in de zaak NL24.32465) volgt dat de bewaring tot het moment van sluiten van dat onderzoek op 26 augustus 2024 rechtmatig was.
De minister heeft de rechtbank op 5 november 2024 door middel van een kennisgeving van de voortduring van de maatregel in kennis gesteld en een voortgangsrapportage overgelegd.
Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep, alsmede een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Eiser heeft op de kennisgeving een reactie gegeven. Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 12 november 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel
96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een rechtsgeldige kennisgeving omdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid sinds 2 juli 2024 niet gaat over het vreemdelingenrecht en derhalve niet bevoegd is een kennisgeving te doen uitgaan. Dit maakt dat de maatregel reeds hierom dient te worden opgeheven. Eiser voert verder aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De minister stelt rappels aan de ambassade te hebben verzonden. Eiser meent dat een afschrift van deze rappels overgelegd dienen te worden. Ook hierom meent eiser dat de maatregel niet langer kan voortduren en dient te worden opgeheven.

Kennisgeving

4. De rechtbank overweegt dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 20221 en zoals inmiddels ook volgt uit de nationale jurisprudentie, gehouden is in elk geval drie maanden nadat het onderzoek in de laatste beroepsprocedure is gesloten, de voortduring van de maatregel te toetsen. Indien eiser na 75 dagen geen beroep instelt tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, stelt de minister de rechtbank in kennis zodat de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring door de rechtbank kunnen worden getoetst. Die kennisgeving betreft geen door de minister genomen besluit, waarbij bevoegdheidsaspecten aan de orde zijn. Evenmin betreft het (op dit moment) een bevoegdheid die in de wet is toegekend aan de minister. Dat de kennisgeving is ondertekend door de staatssecretaris en niet door de minister heeft dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel. Het gaat erom dat de rechtbank de voortduring van de maatregel van bewaring binnen drie maanden na sluiting van het laatste onderzoek heeft kunnen beoordelen en dat is het geval. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Het voortvarendheidsvereiste

5. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten nog loopt. De minister rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten met betrekking tot afgifte van een laissez passer ten behoeve van eisers uitzetting (laatstelijk op 22 oktober 2024). Zoals deze rechtbank al meermaals heeft overwogen, ziet de rechtbank ziet geen aanleiding om de feitelijke juistheid van de inhoud van de voortgangsrapportage betreffende de rappels te betwijfelen of daarvoor een nadere onderbouwing te verlangen. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan moet worden betwijfeld of de minister daadwerkelijk heeft gerappelleerd bij de autoriteiten van Algerije. De rechtbank ziet ook niet welk belang van de minister daarbij gediend zou zijn. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de informatie in de voortgangsrapportage. Daarnaast heeft de minister op 16 september 2024 en 9 oktober 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister eisers uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand neemt. De beroepsgrond slaagt evenmin.
1. ECLI:EU:C:2022:858
Ambtshalve toetsing
6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat de voortduring van de maatregel van bewaring van eiser nog steeds rechtmatig is. Hieruit vloeit voort dat er geen aanleiding is om een schadevergoeding toe te kennen of een proceskostenveroordeling uit te spreken..

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.