ECLI:NL:RBDHA:2024:19481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
NL24.16978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Turkse eiser met betrekking tot militaire dienst en politieke overtuiging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, een Turkse nationaliteit, heeft op 25 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister op 22 maart 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister de militaire dienstplicht onterecht niet als relevant element heeft aangemerkt in de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat de vrees voor militaire dienst een schending van artikel 3 van het EVRM kan opleveren, ondanks dat eiser nog niet was opgeroepen voor de dienst. De rechtbank passeert echter het gebrek in het besluit van de minister, omdat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. De rechtbank oordeelt verder dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gewetensbezwaarde kan worden aangemerkt en dat hij geen gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging of Koerdische etniciteit. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, maar de minister wordt wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16978

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 25 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 22 maart 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep van eiser is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2004. Hij legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser vreest ten eerste dat hij bij terugkeer in militaire dienst moet. Ook heeft eiser de Koerdische etniciteit en vreest hij dat hij om die reden onderdrukt zal worden op het moment dat hij in militaire dienst moet. Ook heeft eiser als Koerd geen eerlijke rechten en wordt hij door de overheid onderdrukt. Verder is eiser ook gevlucht vanwege zijn politieke overtuiging. Eiser heeft namelijk deelgenomen aan bijeenkomsten van de Halkların Demokratik Partisi (HDP) en een Newroz-viering. Deze politieke overtuiging wil hij ook bij terugkeer uitdragen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. bijwonen HDP-bijeenkomst en Newroz-viering;
3. problemen vanwege Koerdische etniciteit.
De minister acht de relevante elementen geloofwaardig, maar hij vindt niet dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft of bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
Militaire dienst als relevant element
6. Eiser voert aan dat de militaire dienstplicht onterecht niet is aangemerkt als relevant element en daardoor niet op geloofwaardigheid is getoetst. Eiser heeft namelijk aangegeven niet in militaire dienst te willen. Eiser kon ten tijde van het bestreden besluit daarvoor worden opgeroepen, omdat hij toen de leeftijd van 20 jaar had bereikt.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de militaire dienstplicht niet is aangemerkt als relevant element omdat nog geen sprake was van dienstplicht op het moment dat eiser uit zijn land van herkomst is vertrokken en ook niet van dienstweigering of desertie. Eiser kon namelijk pas in 2024 opgeroepen worden voor de medische keuring en daarna voor de militaire dienst. Bij een relevant element dient het echter te gaan om een gebeurtenis die zich in het land van herkomst heeft voorgedaan. [2] Daar is in dit geval geen sprake van. Secundair stelt de minister dat de toekomstgerichte vrees voor militaire dienst wel op zwaarwegendheid is getoetst, waardoor een eventueel gebrek gepasseerd kan worden.
6.2.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] volgt dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn dat in verband staat met vluchtelingschap dan wel subsidiaire bescherming.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de militaire dienst onterecht niet heeft aangemerkt als relevant element. De vrees voor militaire dienst kan namelijk wel degelijk voor eiser een schending van artikel 3 van het EVRM opleveren. Dat de militaire dienst nog niet speelde op het moment dat eiser uit zijn land van herkomst is vertrokken, doet hier niet aan af. Het vereiste dat een gebeurtenis zich in het land van herkomst moet hebben voorgedaan, volgt namelijk niet uit bovenstaande uitspraak van de Afdeling. Hiermee is dus sprake van een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank passeert dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. De minister heeft namelijk wel getoetst of eiser bij terugkeer heeft te vrezen vanwege de militaire dienst. Dit heeft de gemachtigde van eiser op de zitting ook erkend.
Militaire dienst
7. Eiser voert vervolgens aan dat hij per [geboortedatum] 2024 dienstplichtig is en een oproep heeft gekregen om zich te registeren voor de militaire dienst in zijn land van herkomst. Ter onderbouwing heeft eiser een document overgelegd. Eiser heeft niet aan de registratie voldaan waardoor hij door de Turkse autoriteiten wordt aangemerkt als dienstplichtontduiker. Volgens eiser loopt hij het risico op een onevenredige bestraffing vanwege het ontduiken van de dienstplicht. Hierbij wijst eiser op het ambtsbericht over Turkije van 2022 (ambtsbericht van 2022). Verder voert eiser aan dat hij wel degelijk als gewetensbezwaarde aangemerkt dient te worden. Eiser is namelijk tegen de onderdrukking en bij deelname zal hij mee moeten doen aan deze onderdrukking. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat eiser als Koerd zal worden gelegerd in een gebied waar sprake is van een conflict met de [partij], waardoor hij zal moeten vechten tegen zijn eigen volk. Ook hierbij verwijst eiser naar het ambtsbericht van 2022.
7.1.
De rechtbank acht aannemelijk dat eiser per [geboortedatum] 2024 dienstplichtig is geworden, omdat hij dit jaar 20 jaar is geworden. Echter stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk is opgeroepen voor de militaire dienst en, door zich niet te registeren, is aangemerkt als dienstplichtontduiker. Hierbij heeft de minister terecht overwogen dat uit het overgelegde document niet blijkt dat eiser al is opgeroepen voor de militaire dienst of wordt aangemerkt als dienstplichtontduiker. Ook blijkt hier niet uit dat als eiser zich niet registreert, hij zal worden aangemerkt als dienstplichtontduiker. In het overgelegde document staat namelijk enkel vermeld dat eiser tot 31 december 2023 geen verplichtingen heeft. Er wordt niet gesproken over een oproep, zoals eiser heeft gesteld. Nu niet aannemelijk is dat eiser als dienstplichtontduiker is aangemerkt, behoeven de door eiser gestelde gevolgen geen verdere bespreking. Deze zijn namelijk niet van toepassing op eiser.
7.2.
Verder stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser geen gewetensbezwaarde is. Hierbij heeft de minister terecht gewezen op de verklaringen van eiser: hij heeft namelijk verklaard dat wanneer zijn etniciteit en de onderdrukking geen rol zouden spelen, hij zou overwegen om in dienst te gaan. [4] Hieruit blijkt dat eiser geen ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging tegen de militaire dienstplicht heeft. Uit de verklaringen blijkt namelijk dat eiser onder bepaalde omstandigheden wel de dienstplicht zou willen vervullen.
7.3.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat hij, als hij zijn militaire dienstplicht zou vervullen, zou moeten vechten tegen zijn eigen volk en als Koerd onderdrukt zou worden, overweegt de rechtbank als volgt. De minister heeft zich in dit kader terecht op het standpunt gesteld dat in beginsel geen gegronde vrees bestaat dat dienstplichtige Koerden worden ingezet in een conflict tegen eigen volk of familie of dat zij onderdrukt worden. Dat blijkt niet uit het genoemde ambtsbericht van 2022. Daarnaast worden dienstplichtigen in beginsel niet ingezet bij gevechtshandelingen. [5] Verder heeft de minister hierbij terecht gewezen op de verklaringen van eiser. Ook hieruit blijkt niet dat Koerden onderdrukt worden en zouden moeten vechten tegen eigen volk. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn neef en broers in militaire dienst hebben gezeten, maar uit zijn verklaringen blijkt niet dat zij in een conflict zijn ingezet tegen eigen volk of familie of bij gevechtshandelingen in het algemeen. Daarnaast heeft eiser ook niet verklaard dat zij onderdrukt zouden zijn tijdens het vervullen van de dienstplicht.
Deelname HDP-bijeenkomst en Newroz-viering
8. Eiser voert aan dat hij in het land van herkomst geen lid is geworden van de HDP, omdat dit vanwege zijn leeftijd niet kon. Dit neemt echter niet weg dat eiser sympathiseerde met de HDP. Dit wordt door de minister miskend. Bij terugkeer naar Turkije zal eiser zich niet vrij kunnen uiten over zijn ideeën en betrokkenheid van de HDP. Eiser wijst hierbij op het ambtsbericht over Turkije van 2023 (ambtsbericht van 2023). Dat eiser betrokken is bij de HDP blijkt ook uit zijn activiteiten in Nederland, zoals het deelnemen aan demonstraties, waarvan eiser foto’s heeft overgelegd. Eiser kan ook opnames overleggen. Daarnaast uit eiser zijn gestelde politieke overtuiging ook op sociale media. De minister heeft te weinig waarde gehecht aan het moeten kunnen uiten van de overtuiging zonder te vrezen voor maatregelen. Eiser heeft op zitting hierbij toegelicht dat hij ook in Turkije zou willen deelnemen aan demonstraties.
8.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij sympathisant is van de HDP. Ten eerste is de betrokkenheid van eiser in het land van herkomst zeer beperkt geweest. Eiser heeft verklaard dat hij van te voren niet wist dat bij de Newroz-viering HDP-sprekers en/of vlaggen aanwezig zouden zijn. Dat eiser uit nieuwsgierigheid een keer bij een HDP-bijeenkomst en een Newroz-viering is geweest, heeft de minister terecht onvoldoende gevonden om als HDP-sympathisant te worden aangemerkt. Ook wijst de minister er terecht op dat hij in het land van herkomst niet is aangehouden en dat hij ook legaal heeft kunnen uitreizen. Ten tweede blijkt de gestelde politieke overtuiging ook niet uit de activiteiten van eiser in Nederland. De overgelegde foto’s van eiser waaruit blijkt dat hij een Newroz-viering in 2023 en 2024 in Nederland heeft bijgewoond, kunnen dit op zichzelf niet onderbouwen. Dat eiser hierbij aanwezig is geweest, betekent namelijk niet dat hij ook betrokken is geweest bij de HDP. Dat er opnames van eiser zijn bij demonstraties is niet onderbouwd. Dat geldt ook voor de gestelde overtuigingen op sociale media. Daarbij komt dat ook wanneer eiser zou worden aangemerkt als HDP-sympathisant, hij niet meer als risicogroep wordt aangemerkt. [6] Door de beperkte rol van eiser heeft hij dus niet te vrezen voor vervolging, omdat niet is gebleken dat hij in de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten staat. Ook als eiser bij terugkeer zou willen deelnemen aan demonstraties, blijft deze rol beperkt en heeft de minister terecht niet aannemelijk geacht dat eiser de vrezen heeft voor vervolging. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat de HDP geen verboden partij is en vertegenwoordigd is in het parlement.
Problemen vanwege Koerdische etniciteit
9. Eiser voert aan dat hij te maken heeft gehad met problemen vanwege zijn etniciteit en hiermee ook te maken zal krijgen bij terugkeer. Eiser kon namelijk met het werk wat hij deed, geen inkomen vergaren waarmee hij in zijn levensonderhoud kon voorzien. Daarnaast kan eiser bij terugkeer niet meer werken, omdat hij wordt gezien als dienstweigeraar. Dat eiser bij zijn ouders kan wonen om zo in zijn levensonderhoud te voorzien, wordt door eiser betwist. Het uitgangspunt is namelijk dat eiser op zijn leeftijd in zijn eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien. Daarbij komt dat de vader van eiser gehandicapt is en daardoor nauwelijks in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, laat staan in dat van eiser. Ook met betrekking tot scholing heeft eiser problemen gehad als Koerd, hij kon namelijk buiten zijn dorp geen onderwijs volgen en op school werd alleen lesgegeven in het Turks. Eiser spreekt Koerdisch waardoor dit heeft geleid tot een achterstand. Verder zal het voor eiser niet mogelijk zijn zelfstandig te leven, omdat er weinig woningen zijn en de woningen niet worden verhuurd aan Koerden. Gelet op voorgaande heeft de minister ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser niet dusdanig in zijn bestaansmogelijkheden wordt beperkt dat hij niet kan functioneren op maatschappelijk en sociaal gebied.
9.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet zo ernstig in zijn bestaansmogelijkheden wordt beperkt dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Het betoog van eiser dat hij niet kan werken omdat hij als dienstplichtontduiker wordt aangemerkt, slaagt niet. Dat eiser als dienstplichtontduiker is aangemerkt is namelijk terecht niet aannemelijk geacht, gelet op hetgeen overwogen onder 7.1. Ook heeft de minister terecht meegewogen dat eiser in Turkije wel degelijk op school heeft gezeten en onvoldoende heeft onderbouwd dat het niet mogelijk was om buiten zijn dorp een studie te volgen. Eiser heeft immers verklaard dat hij wel ingeschreven stond voor een studie, maar deze niet heeft afgemaakt. Eiser was dus in staat om onderwijs te volgen. Verder heeft de minister op zitting toegelicht dat van eiser, vanwege zijn volwassen leeftijd, verwacht mag worden dat hij zich inspant om zich te kunnen handhaven maar dat daarbij ook verwacht mag worden dat hij hulp vraagt van zijn omgeving. In dat kader heeft de minister terecht gesteld dat eiser zich met hulp van zijn ouders kan handhaven en eventueel bij terugkomst weer bij hen zou kunnen wonen. Daarbij is van belang dat onvoldoende onderbouwd is dat eiser geen eigen woning zou kunnen krijgen vanwege zijn etniciteit.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Gelet op het geconstateerde gebrek onder 6.3 en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb bestaat er wel aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 875 per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.WI 2014/10, p. 4.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 24 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2815.
4.Nader gehoor, p. 13 en C&A nader gehoor.
5.Ambtsbericht 2022, p. 70 en ambtsbericht 2023, p. 78.
6.WBV 2023/24 en de brief van 28 november 2023 aan de Tweede Kamer, p. 3 (kenmerk: 4845580).