Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser,
Inleiding
24 februari 2024.
Overwegingen
[geboortedatum] 1998. Eiser heeft op 8 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
juli 2022 naar Somalië is gegaan omdat hij niet langer in Saoedi-Arabië kon verblijven. Na twee maanden in Somalië te zijn is eiser ontvoerd en bedreigd door zijn zwager. Zijn zwager deed dit volgens eiser omdat zijn dochter (eisers nichtje) in Saoedi-Arabië verblijft bij eisers zus. Door de ontvoering van eiser wilde de zwager eisers familie onder druk zetten. Na deze ontvoering heeft eiser in oktober 2022 besloten Somalië te verlaten en is eiser uitgereisd naar Turkije. Via verschillende landen (Rusland, Wit-Rusland, Polen en Duitsland) is eiser in Nederland gekomen. Bij terugkeer vreest eiser voor zijn zwager, de rekrutering door Al Shabaab, hij is bang voor eventuele acties van zijn zwager en voor de algemene onveilige situatie in Somalië.
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
23 augustus 2023 uitstel gevraagd omdat zij in verband met de zomervakantie een paar dagen afwezig was. Uit paragraaf C1/2.12 van de Vc 2000 volgt, voor zover hier van belang:
dat bij vakantie van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel van vijf werkdagen wordt verleend na de vakantie van de gemachtigde als de vakantie ten minste één maand tevoren en met betrekking tot elke betreffende zaak schriftelijk is gemeld aan de IND.
De rechtbank is niet gebleken dat gemachtigde haar vakantie ten minste één maand van te voren heeft gemeld bij de minister. De gemachtigde heeft pas op de dag dat de zienswijze ingediend moest worden, om uitstel gevraagd. De minister heeft dit verzoek om uitstel te laat kunnen vinden. Daarbij betrekt de rechtbank dat de minister ter zitting heeft toegelicht dat de asielaanvraag van eiser is behandeld in de algemene asielprocedure en dat eiser bij brief van 25 juli 2023 op de hoogte is gesteld van het verloop van die procedure. Gemachtigde was daarmee van te voren op de hoogte wanneer de zienswijze ingediend moest worden. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om op grond van artikel 4:84 van de Awb van zijn beleid af te wijken. Eiser heeft niet onderbouwd dat het niet kunnen indienen van de zienswijze onevenredige gevolgen voor hem teweeg heeft gebracht. Nu eiser zijn gronden alsnog in de beroepsfase bij de rechtbank naar voren heeft kunnen brengen, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet is geschaad in zijn belangen.
23 september 2024 heeft overgelegd, geeft geen aanleiding voor een ander standpunt. De gemachtigde van de minister heeft zich tijdens de zitting terecht op het standpunt gesteld dat uit deze verklaring niet blijkt wie deze verklaring heeft opgesteld, de verklaring niet is geprint op officieel briefpapier en dat de verklaring niet is gedateerd. De herkomst van de brief staat dus niet vast. Bovendien is de daarin vermelde opmerking dat het litteken eerst onderzocht dan wel behandeld moet worden, onvoldoende om aan te nemen dat eiser dit onderzoek of behandeling niet in Somalië zou kunnen krijgen.