ECLI:NL:RBDHA:2024:19451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
23/5516
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde boete op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem door het college opgelegde boete van € 717,36 op grond van de Participatiewet (Pw). Het college had op 14 juli 2023 een besluit genomen op het bezwaar van eiser, waarbij het bij dat besluit bleef. De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Na de behandeling heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en stukken opgevraagd die betrekking hebben op de schending van de inlichtingenplicht. Partijen hebben geen verzoek gedaan voor een nadere zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

Eiser voert aan dat het college, gezien het wetsvoorstel wijziging Participatiewet, een voorwaardelijke boete of een lagere boete had moeten opleggen. Hij stelt dat de boete geen financiële prikkel meer biedt omdat hij niet meer in de bijstand zit. De rechtbank oordeelt echter dat het college terecht een boete heeft opgelegd vanwege de schending van de inlichtingenplicht, aangezien eiser geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden als tatoeëerder en de bijbehorende inkomsten. De rechtbank concludeert dat het college bij het vaststellen van de hoogte van de boete terecht is uitgegaan van normale verwijtbaarheid, wat leidt tot een boete van 50% van het benadelingsbedrag, vastgesteld op € 717,36.

De rechtbank wijst erop dat er geen rechtsgrond is om rekening te houden met een wetsvoorstel bij het bepalen van de hoogte van de boete. De boete is een punitieve sanctie en de argumenten van eiser over de financiële prikkel zijn niet relevant. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5516

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: S.N. de la Paz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem door het college opgelegde boete van € 717,36 op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het bestreden besluit van 14 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van het college heeft deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst na de behandeling van de zitting en de door de rechtbank opgevraagde stukken die zien op de schending van de inlichtingenplicht doorgestuurd naar eiser. Partijen hebben vervolgens desgevraagd niet aangegeven dat zij een nadere zitting willen. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser voert aan dat het college gelet op het wetsvoorstel wijziging Participatiewet (lees: Wet handhaving sociale zekerheid) een voorwaardelijke boete dan wel een boete van maximaal € 450,- had moeten opleggen. Eiser stelt dat de boete niet meer zal bijdragen als financiële prikkel om overtredingen te voorkomen omdat hij niet meer in de bijstand zit. De beroepsgrond slaagt niet.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht op grond van artikel 18a van de Pw een boete heeft opgelegd aan eiser vanwege de schending van de inlichtingenplicht. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden als tatoeëerder en de inkomsten die hij daarmee heeft verdiend. Eiser heeft dit ook niet betwist.
2.2.
Het college is bij het vaststellen van de hoogte van de boete terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid, wat leidt tot een boete ter hoogte van 50% van het benadelingsbedrag. Het college heeft de boete gemaximeerd aan de hand van een aflosperiode van 12 maanden met een bedrag ter grootte van 5% van de voor eiser geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande (12x € 59,78) en vastgesteld op € 717,36. Het college heeft na de schorsing van het onderzoek ter zitting aan de rechtbank meegedeeld dat de boete van € 717,36 nog niet is afgelost. Eiser heeft desgevraagd door de rechtbank niet gesteld dat de boete verder gematigd dient te worden vanwege zijn draagkracht. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten om de boete te matigen vanwege eisers draagkracht.
2.3.
Er is geen rechtsgrond om te oordelen dat het college bij de bepaling van de hoogte van een boete rekening dient te houden met een wetsvoorstel. Verder is een boete een punitieve sanctie. Dat de boete volgens eiser geen financiële prikkel meer oplevert om overtredingen in het kader van de Pw te voorkomen omdat hij inmiddels geen bijstand meer ontvangt, is daarom niet relevant.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.