ECLI:NL:RBDHA:2024:1943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
NL23.31331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op bezwaar in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op een bezwaar van eiser tegen een besluit van 15 april 2021. Eiser had eerder, op 9 juni 2023, de rechtbank verzocht om verweerder te dwingen een beslissing te nemen, maar verweerder had hieraan geen gevolg gegeven. Eiser heeft vervolgens op 2 oktober 2023 opnieuw beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en heeft verweerder nu een nadere beslistermijn van twee weken opgelegd. Tevens is er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser gelijk heeft gekregen. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald, evenals het griffierecht van € 184,-. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen, aangezien eiser hier niet om heeft verzocht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31331
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 9 juni 2023 (in de zaak NL23.8084) heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder (alsnog) een beslissing op het bezwaar tegen het besluit van
15 april 2021 moet nemen. De rechtbank heeft verweerder hiertoe een termijn van vier weken gegeven.
Tot op hebben heeft verweerder hieraan geen gevolg gegeven. Op 2 oktober 2023, aangevuld op 23 oktober 2023, heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 15 april 2021.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
termijn opnieuw een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser. Al op grond hiervan is het beroep kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.5
5. Voor het aannemen van een dergelijk bijzonder geval ziet de rechtbank in deze zaak geen aanleiding. Daartoe overweegt zij dat zij al twee keer eerder aan verweerder heeft opgedragen een besluit of het bezwaar tegen het besluit van 15 april 2021 bekend te maken. Verweerder heeft sinds de laatste uitspraak (die van 9 juni 2023) geen kenbare nadere stappen genomen. Om die reden zal de rechtbank verweerder nu de nadere beslistermijn van twee weken geven, als bedoeld in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. Eiser heeft gevraagd om een termijn van één week. De rechtbank gaat daarin niet mee. Zij acht deze termijn te kort voor verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
6. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.6
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
7. Eiser heeft de rechtbank niet verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld die voor hem een beroepschrift heeft ingediend. Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.
4 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven