In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 22 november 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Tevens is in artikel 6:12 van de Awb bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na een schriftelijke ingebrekestelling. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen na ontvangst van de aanvraag heeft beslist en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank legt de minister een termijn van 90 dagen op om alsnog een beslissing te nemen, met inachtneming van het fifo-principe. Tevens wordt de minister een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken. De minister wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50, en moet het betaalde griffierecht vergoeden.