ECLI:NL:RBDHA:2024:19395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
C/09/645125 / FA RK 23-2267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgangsrecht aan de vader wegens agressieproblematiek en huiselijk geweld

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 november 2024 een beschikking gegeven waarin de vader voor de duur van één jaar het recht op omgang met zijn zoon wordt ontzegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij de vader sprake is van agressieproblematiek, wat leidt tot ernstige zorgen over de veiligheid van de moeder en de kinderen. De moeder heeft in het verleden EMDR-behandeling ondergaan en heeft angst voor de vader, waardoor zij niet in staat is om deel te nemen aan ouderschapsbemiddeling of omgangsbegeleiding. De vader heeft tot nu toe geen hulp gezocht voor zijn agressieproblematiek en erkent zijn aandeel in de problematiek niet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kans op recidive van de vader niet onderschat mag worden, gezien zijn verleden van huiselijk geweld en stalking. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om de omgang met de vader te ontzeggen totdat hij gespecialiseerde hulpverlening accepteert en succesvol afrondt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat er pas contact kan zijn als de moeder haar EMDR-behandeling heeft afgerond en de vader hulp heeft gezocht. De rechtbank heeft de vader de omgang met zijn zoon ontzegd voor de duur van één jaar en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-2267
Zaaknummer: C/09/645125
Datum beschikking: 19 november 2024

Omgang

Beschikking op het op 28 maart 2023 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. G. Alkilic te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Erkens te Wateringen.

Procedure

Bij beschikking van 7 februari 2024 van deze rechtbank is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraag of het belang van [minderjarige] zich tegen een omgangsregeling met de vader verzet en zo nee, welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is. Daarnaast is de Raad verzocht, indien de Raad van mening is dat een omgangsregeling niet in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] , een vervolgonderzoek te doen naar de wijze waarop dat contact gerealiseerd kan worden, indien nodig met behulp van proefcontacten. Ten slotte is de behandeling aangehouden tot 1 augustus 2024 pro forma en iedere verder beslissing ten aanzien van de omgang aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens het volgende stuk ontvangen:
- het rapport van de Raad van 30 april 2024, kenmerk KZ-1-5VPYPBC.
Op 8 oktober 2024 is de behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de vader, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, alsmede [naam] namens de Raad.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- het F9-formulier van 15 oktober 2024 van de zijde van de vader;
- de brief van de Raad van 21 oktober 2024, met bijlage.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Omgangsregeling
Aan de rechtbank ligt nog voor het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige] .
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, BW heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van dit artikel limitatief genoemde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Conclusie Raad
Op de vraag of een omgangsregeling met vader in het belang van [minderjarige] is heeft de Raad het volgende in zijn rapport geconcludeerd.
“Het is belangrijk dat er contact tussen vader en [minderjarige] opgestart gaat worden.
Voordat dit aan de orde is, dient moeder haar EMDR-behandeling afgerond te
hebben. Zodra de EMDR-behandeling succesvol afgerond is, dienen ouders te
starten met achtereenvolgens Ouderschapsbemiddeling (voor vader en moeder)
en Omgangsbegeleiding (voor vader en [minderjarige] ). De RvdK adviseert de rechtbank
om ouders op te leggen zich hiervoor alvast aan te melden, zodat zij niet eerst na
de EMDR-behandeling nog op een wachtlijst terechtkomen.
De RvdK kan op dit moment niet exact aangeven welke duur en frequentie in het
belang is van [minderjarige] . Dat ligt eraan hoe het contact tussen vader en [minderjarige] zich
ontwikkelt binnen de omgangsbegeleiding. Ouders dienen daarom in
samenwerking met Jeugdformaat, de organisatie die Ouderschapsbemiddeling en
Omgangsbegeleiding aanbiedt, te bezien hoe de omgang tussen vader en [minderjarige]
kan worden opgebouwd, en hoe deze uitgebreid kan worden van begeleide
omgang naar uiteindelijk onbegeleide omgang.”
Standpunt moeder
De moeder heeft aangeven dat zij nog steeds veel angst heeft voor de vader. Zij heeft in het verleden EMDR-behandeling gehad en er staat een nieuwe EMDR-behandeling gepland. Aanmelding voor de wachtlijst voor Ouderschapsbemiddeling en het starten van omgangsbegeleiding is voor haar geen optie. Haar angst voor de vader is daarvoor te groot. De moeder wil eraan werken om van die angst af te komen, maar die ruimte is er volgens haar niet als zij naar Ouderschapsbemiddeling moet waar zij weer met de vader in gesprek moet gaan. De moeder heeft ter onderbouwing een e-mail van 30 april 2024 van Youz, gericht aan de Raad, in het geding gebracht. In deze e-mail brengt de GZ-psycholoog/
psychotherapeut van Youz naar voren dat er niet is voldaan aan de voorwaarden voor traumabehandeling/EMDR bij moeder voor trauma’s vanuit het verleden in de relatie met vader, aangezien de situatie als actueel onveilig wordt geschat. De psycholoog/ psychotherapeut verwijst hierbij naar het incident in 2023 waarbij vader de autoramen in heeft geslagen, terwijl moeder in de auto zat. Daarbij wijst de psycholoog/psychotherapeut erop dat in geval van chronisch huiselijk geweld de kans op recidive en femicide zeer groot is en vraagt aan de Raad wat het advies is ten aanzien van de behandeling van vader als voorwaarde voor het weer oppakken van de omgang, in plaats van of naast de behandeling van moeder. Volgens deze behandelaar van Youz is risicoverkleining in samenwerking met traumabehandeling geïndiceerd. Dat is in eerste instantie ondergebracht bij de Waag of het MDAA+ programma.
Standpunt vader
De advocaat van de vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat het twee jaar geleden is dat er enig contact is geweest tussen de vader en de moeder en de vader en [minderjarige] . Volgens de advocaat krijgt de vader de kans niet om te laten zien dat het contact en de omgang goed kan verlopen. Na de zitting heeft de advocaat in reactie op genoemde mail nog naar voren gebracht dat de situatie ten onrechte als actueel onveilig wordt bestempeld, nu het laatste contact dateert van april 2023. De aannames die de GZ-psycholoog/psychotherapeut doet ten aanzien van het risico op recidive en femicide zijn volgens de advocaat van vader onprofessioneel, nu zij de vader zelf niet heeft gesproken en deze aannames berusten op de eenzijdige beleving van de moeder.
Nader standpunt Raad
De Raad heeft na de zitting in reactie op de e-mail naar voren gebracht dat de vader tijdens het onderzoek heeft aangegeven zelf geen hulpvraag te hebben en dat in dat geval hulpverlening niet van de grond komt. De vader vond aanvankelijk begeleide omgang ook niet nodig maar toen hem de noodzaak daarvan werd uitgelegd, is hij daarmee uiteindelijk wel akkoord gegaan. De Raad ziet de omgangsbegeleiding ook als een soort van hulpverlening, er wordt een ouder namelijk gezegd dat hij zijn kind niet mag zien zonder begeleiding, een keuze die geen ouder zelfstandig zou maken. De Raad meende bovendien met de begeleide omgang een extra controle in te bouwen. Daarbij brengt de Raad naar voren dat indien de betrokken instantie tijdens de begeleide omgang zou constateren dat de vader een bepaalde vorm van hulpverlening nodig zou hebben om verder te kunnen met begeleide omgang en/of om naar onbegeleide omgang toe te kunnen werken, de vader dan dat advies zou moeten opvolgen.
Tot slot merkt de Raad op dat de conclusie van Youz enkel gebaseerd is op informatie van de moeder. Hoewel de Raad erachter kan staan dat aan de vader hulp wordt geadviseerd, is de Raad van mening dat, indien Youz vader wil (laten) doorverwijzen naar een specifieke vorm van hulp, een gesprek met de vader zelf wel een vereiste is, zodat ook zijn kant van het verhaal meegenomen kan worden.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank is op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen van oordeel dat omgang op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 25 mei 2023 onder meer het volgende overwogen.
“De rechtbank ziet gelet op de huidige spanningsvolle situatie geen mogelijkheden om gedurende het raadsonderzoek een voorlopige omgangsregeling tussen [minderjarige] en vader vast te stellen. Er is bij vader sprake van agressieproblematiek. Het feit dat hij hiervoor nog geen professionele hulp heeft gezocht, maakt dat er te weinig vertrouwen bestaat dat hij anders dan de afgelopen tijd in staat is om op een rustige manier het contact met moeder en [minderjarige] vorm te geven. Daar komt bij dat niet alleen voor Dylan en Noëlle, maar ook voor [minderjarige] geldt dat hij angstig is voor vader, onder meer vanwege recente gebeurtenissen ( [minderjarige] heeft bijvoorbeeld gezien dat de autoruiten van moeder waren ingeslagen). Naar het oordeel van de rechtbank is het op dit moment dan ook niet in het belang van [minderjarige] dat hij als enige in het gezin contact heeft met vader. De komende tijd zal er eerst rust moeten komen.”
De vader heeft ondanks deze overwegingen van de rechtbank en de adviezen van de Raad nog geen hulp gezocht voor zijn agressieproblematiek. De vader heeft bij de Raad aangegeven geen hulpvraag te hebben, waarmee duidelijk is dat hij zijn eigen aandeel (nog steeds) niet erkent. De vader is ook niet op de zitting verschenen om zijn kant van het verhaal te belichten.
Er is in het onderhavige geval langdurig sprake geweest van verbaal en fysiek huiselijk geweld waarvan de kinderen getuige zijn geweest. Reeds in 2014 zijn de oudste twee kinderen als gevolg van het huiselijk geweld gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis waarna zij tijdelijk uit huis zijn geplaatst en traumabehandeling hebben gehad. De ouders hebben toen enige tijd apart van elkaar gewoond maar zijn in 2016 weer gaan samenwonen. In dat jaar is [minderjarige] geboren. Helaas heeft er daarna weer huiselijk geweld plaatsgevonden en de ouders zijn uiteindelijk in juni 2022 uit elkaar gegaan. Daarna heeft er enige tijd omgang plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] . De moeder heeft deze omgang in maart 2023 stopgezet. De vader heeft daarna de moeder gestalkt en in april 2023 heeft hij de autoruiten van de auto van de moeder ingeslagen, terwijl zij in de auto zat.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank, anders dan de Raad, van oordeel dat het opleggen aan de ouders – voor zover dat al mogelijk is – om zich alvast aan te melden voor begeleide omgang en ouderschapsbemiddeling, niet in het belang van [minderjarige] is. Door het chronische huiselijk geweld, gepleegd door de vader, kampen de moeder en de drie kinderen nog steeds met trauma’s en angst voor de vader. De vader ziet kennelijk, zo leidt de rechtbank af uit zijn houding tijdens de gesprekken met de Raad, nog steeds zijn eigen aandeel onvoldoende in en staat niet open voor hulpverlening. Daardoor moet de kans op recidive niet onderschat worden. In het verleden is de vader, na een tussenperiode waarin de relatiebreuk tussen de ouders aanvankelijk verbroken was en daarna weer hersteld, wederom teruggevallen in zijn oude gedrag met verbaal en fysiek huiselijk geweld en uiteindelijk, toen de relatie weer ten einde was, ook stalking. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de vader ook nu weer, als er enige vorm van contact zou zijn met [minderjarige] en/of de moeder, in zijn oude gedrag van stalking, verbale en/of fysieke agressie zal vervallen.
De Raad geeft aan dat begeleide omgang al een vorm van hulpverlening aan de vader is. Ook geeft de Raad aan dat indien de instantie die omgang begeleidt zou constateren dat de vader een bepaalde vorm van hulpverlening nodig zou hebben om verder te kunnen met de omgang, de vader dan dat advies zou moeten opvolgen. De Raad legt hiermee – naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte – de beoordeling of en zo ja welke vorm van hulp de vader nodig zou hebben, op het bordje van de omgangsbegeleiding. Verder weegt de rechtbank mee dat deze route zou kunnen betekenen dat er aanvankelijk (begeleid) contact is tussen de vader en [minderjarige] en dat dat vervolgens weer stopt of niet verder komt doordat vader eerst therapie zou moeten volgen.
Het is naar het oordeel van de rechtbank allereerst aan de vader om te laten zien dat hij gespecialiseerde hulpverlening – zoals bijvoorbeeld bij de Waag – accepteert en succesvol heeft afgerond voordat gestart kan worden met enige vorm van (begeleid) contact met [minderjarige] (waarbij een andere voorwaarde is dat de moeder en [minderjarige] beiden hun traumatherapie succesvol hebben afgerond). Nu de vader hier klaarblijkelijk niet voor voelt, rest de rechtbank niets anders dan de vader de omgang met [minderjarige] te ontzeggen. Omgang met de vader is op dit moment in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
Gelet op al het vorenstaande zal de rechtbank zal de vader de omgang met [minderjarige] ontzeggen voor de duur van één jaar.
Informatieregeling
De Raad heeft in het licht van de conclusie ten aanzien van de omgang geadviseerd om - in geval van een verzoek daartoe van de vader - een informatieregeling vast te stellen. Nu een verzoek daartoe van de vader niet voorligt, kan de rechtbank daarover geen beslissing nemen.

Beslissing

De rechtbank:
ontzegt de vader voor de duur van een jaar na heden het recht op omgang met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 19 november 2024.