ECLI:NL:RBDHA:2024:19380
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen afwijzing verzoek tot naturalisatie wegens niet tijdig indienen van gronden
Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 23 november 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit verzoek werd op 2 mei 2023 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat de gronden van bezwaar niet tijdig waren ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 mei 2024 werd het beroep behandeld, maar de rechtbank heropende het onderzoek op 30 mei 2024, omdat het onderzoek niet volledig was geweest. De staatssecretaris diende op 5 juni 2024 een verzendregistratie in van een brief die op 28 juni 2023 was verzonden, waarin eiser werd verzocht om de gronden van bezwaar in te dienen.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Eiser had weliswaar een bezwaarschrift ingediend, maar dit bevatte geen concrete gronden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat de brief van 28 juni 2023 was verzonden en dat eiser niet had aangetoond dat hij deze niet had ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.