ECLI:NL:RBDHA:2024:19380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
RWNL 23/3935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen afwijzing verzoek tot naturalisatie wegens niet tijdig indienen van gronden

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 23 november 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit verzoek werd op 2 mei 2023 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat de gronden van bezwaar niet tijdig waren ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 mei 2024 werd het beroep behandeld, maar de rechtbank heropende het onderzoek op 30 mei 2024, omdat het onderzoek niet volledig was geweest. De staatssecretaris diende op 5 juni 2024 een verzendregistratie in van een brief die op 28 juni 2023 was verzonden, waarin eiser werd verzocht om de gronden van bezwaar in te dienen.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Eiser had weliswaar een bezwaarschrift ingediend, maar dit bevatte geen concrete gronden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat de brief van 28 juni 2023 was verzonden en dat eiser niet had aangetoond dat hij deze niet had ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: RWNL 23/3935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] .
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.E. Geelen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid [1] ,verweerder,
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers)

Inleiding

1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 25 augustus 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 2 mei 2023, waarin zijn verzoek tot naturalisatie is afgewezen, niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser de gronden van bezwaar niet tijdig heeft ingediend.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Verweerder heeft op 19 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder, eiser en zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten
1.5.
De rechtbank heeft partijen op 30 mei 2024 bericht dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, Awb het onderzoek heropend. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van drie weken de verzendregistratie van de brief van 28 juni 2023 in te dienen.
1.6.
Verweerder heeft de verzendregistratie op 5 juni 2024 ingediend, waarna eiser op 25 juni 2024 een reactie heeft ingezonden.
1.7.
De rechtbank heeft vervolgens op 9 september 2024 het onderzoek gesloten en partijen bericht dat uitspraak zal worden gedaan.

De totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft op 23 november 2021 eiser een verzoek om naturalisatie ingediend.
2.1.
Verweerder heeft op 8 februari 2023 een voornemen tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie uitgebracht vanwege twijfel over zijn identiteit en nationaliteit, gelet op de uitkomst van de taalanalyse van Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) van 11 juni 2002. Eiser dient, indien hij zijn identiteit en nationaliteit wil aanpassen, een geboorteakte of een paspoort overleggen uit het land waaruit hij daadwerkelijk afkomstig is. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een zienswijze uit te brengen.
2.2.
Eiser heeft op 11 april 2023 een zienswijze uitgebracht.
2.3.
Op 25 april 2023 heeft TOELT gereageerd op eisers zienswijze,
2.3.
In het besluit van 2 mei 2023 is het verzoek om naturalisatie afgewezen.
3. Eiser heeft op 5 juni 2023 op nader aan te voeren gronden, bezwaar gemaakt. Daarin is verzocht om ontbrekende stukken.
4. In de brief van 28 juni 2023 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na datum van de brief de gronden van het bezwaar in te dienen. Daarbij is vermeld dat het belangrijk is dat eiser de gronden tijdig opstuurt, omdat anders het bewaar niet ontvankelijk kan worden verklaard en het bezwaar niet inhoudelijk zal worden behandeld. Ook is vermeld dat eiser een kopie van het dossier met onderliggende stukken zal ontvangen. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn beslissing met zes weken te verdagen. De beslistermijn is met ten hoogste twee weken opgeschort totdat de aanvulling is verkregen. Daarbij is aangegeven dat eiser op uiterlijk 20 september 2023 een besluit kan verwachten.
5. Eiser heeft verweerder op 17 augustus 2023 laten weten dat hij nog niet alle ontbrekende documenten heeft ontvangen.
6. Vervolgens is heeft verweerder het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. Verweerder heeft afgezien van het horen van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

7. In deze procedure gaat het enkel om de vraag of het bezwaar terecht (kennelijk) niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van gronden. De rechtbank is van oordeel dat dat geval is en zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel komt.
7.1.
In beroep stelt eiser dat verweerder is verzocht om toezending van ontbrekende stukken om het bezwaar verder te kunnen onderbouwen en dat op 17 augustus 2023 verweerder hieraan nog heeft herinnerd, nu de stukken nog steeds niet zijn ontvangen door eiser. Ter zitting is gesteld dat eiser de brief van 28 juni 2023 waarin om de gronden is verzocht met een termijnstelling van twee weken, nimmer is ontvangen door eiser.
7.2.
Verweerder heeft ter zitting gesteld het niet aannemelijk te vinden dat eiser de brief niet heeft ontvangen. Daartoe is gesteld dat er een verzendbewijs in het systeem is, waaruit is af te leiden dat de brief (per post) is verzonden naar eiser. Op 5 juni 2024 heeft verweerder het verzendbewijs van 28 juni 2023 ingediend, waarbij ook is vermeld dat in het kopie dossier de taalanalyse van 11 juni 2002, de dossieranalyse van Taalstudio van 24 januari 2006, de reactie van Bureau Land en Taal van 9 augustus 2006 op de zienswijze, alsmede de brief van 28 juni 2023 zaten.
8. De eerste vraag die de rechtbank beoordeelt is of het bezwaarschrift van 5 juni 2023 geen gronden bevat. Het antwoord op die vraag is dat dat inderdaad het geval is. Het bezwaarschrift van 5 juni 2023 bevat weliswaar een vingerwijzing naar het onderdeel van het besluit waar eiser het mogelijk niet mee eens is. maar uit het bezwaarschrift kan ook worden afgeleid dat eiser pas zijn gronden wil formuleren als hij de beschikking heeft over de stukken. De tweede vraag is of er na het bezwaarschrift gronden zijn ingediend. Dat is niet het geval. Bij het beantwoorden van die vraag is van belang of de brief van 28 juni 2023 waarin verweerder gewezen heeft op het ontbreken van gronden, ook verzonden heeft. Met het verzendbewijs van 28 juni 2023 heeft verweerder de verzending van de brief van 28 juni 2023 en het dossier aannemelijk gemaakt. Dat volgt uit het feit dat het verzendbewijs vermeldt dat op 28 juni 2023 de brief van 28 juni 2023 (herstel verzuim) en een kopie dossier om 9:13:12 uur respectievelijk om 9:202:24 uur zijn verzonden. Uit het verzendbewijs volgt verder dat de brief gericht was aan Geelen Advisering. Dat komt overeen met de brief van 28 juni 2023 die zich in het dossier bevindt. Hiermee heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de brief en het kopie dossier is verzonden naar het juiste adres [2] . Aanwijzingen dat een deel van de stukken (de taalanalyse, de reactie van TOELT en de dossieranalyse van Taalstudie) zich niet bij het toegezonden kopie dossier bevond en eiser dus nog niet in staat was gronden te formuleren, zijn er niet. De enkele brief van eiser van 17 augustus 2023 waarin eiser stelt dat hij nog geen afschrift heeft ontvangen van de gevraagde documenten is daarvoor onvoldoende. Wat eiser heeft gesteld, acht de rechtbank dus onvoldoende om te twijfelen aan de ontvangst van de brief van 28 juni 2023 en het dossier.

Conclusie en gevolgen

9. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet indienen van de gronden van bezwaar en heeft daarom terecht het bezwaar van eiser niet inhoudelijk beoordeeld. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent ook dat de rechtbank de inhoudelijke gronden van beroep dan ook niet zal bespreken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondert
ekenen rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:950.