ECLI:NL:RBDHA:2024:19375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
C/09/663982 / FA RK 24-2343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit verlenging huisverbod wegens gebrek aan noodzaak en redelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de verlenging van een huisverbod. Eiser, de burgemeester van de gemeente Leiden, had een huisverbod opgelegd aan de achterblijfster, die op dat moment niet meer op haar woonadres verbleef. De rechtbank had eerder, op 25 juli 2024, bepaald dat er aanvullende informatie nodig was om te beoordelen of de verlenging van het huisverbod gerechtvaardigd was. De burgemeester had het huisverbod op 22 februari 2024 verlengd, maar de rechtbank oordeelde dat er op dat moment geen dreiging van gevaar meer was, aangezien de achterblijfster al een week niet meer op haar woonadres verbleef en naar een beschermde woonvorm was verhuisd.

De rechtbank concludeerde dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken om het huisverbod te verlengen. De rechtbank vernietigde het besluit van de burgemeester en verklaarde het beroep van eiser gegrond. Tevens werd de gemeente Leiden veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.187,50. De rechtbank benadrukte dat er geen noodzaak was voor de verlenging van het huisverbod, aangezien de achterblijfster niet meer op haar woonadres verbleef en er geen intentie was om haar daar terug te plaatsen. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod en de vereisten voor het verlengen van dergelijke maatregelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-2343
Zaaknummer: C/09/663982
Datum uitspraak: 28 oktober 2024

Wet tijdelijk huisverbod

Uitspraak inzake:

[eiser] ,

eiser,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman te Leiderdorp,
tegen:

de burgemeester van de gemeente Leiden,

verweerder.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de achterblijfster] ,

de achterblijfster,
wonende te [woonplaats] .

I Verdere Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 25 juli 2024 van deze rechtbank heeft de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd geacht om te beslissen over de vraag of verweerder in redelijkheid het huisverbod heeft kunnen verlengen en is:
  • bepaald dat de verweerder binnen vier weken na heden zich bij akte uit dient te laten als hiervoor vermeld;
  • bepaald dat eiser vervolgens uiterlijk vier weken na de akte van verweerder schriftelijk daarop kan reageren;
  • bepaald dat de behandeling van het beroep wordt aangehouden tot 15 oktober 2024 pro forma voor nadere aktewisseling;
  • iedere verdere beslissing aangehouden.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • de brief van 20 augustus 2024 van verweerder;
  • de brief van 14 oktober 2024 namens eiser.

II Beoordeling

Aan de rechtbank ligt nu nog de vraag voor of verweerder in redelijkheid het huisverbod heeft kunnen verlengen. Ingevolge artikel 9 lid 1 van de Wet tijdelijk huisverbod kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Op de zitting is namens eiser over dit punt onder meer naar voren gebracht dat achterblijfster niet meer op haar woonadres verbleef op de datum waarop het verlengingsbesluit is gegeven (22 februari 2024), omdat zij vóór die dag naar een beschermde woonvorm is vertrokken op basis van de afgegeven zorgmachtiging. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit punt informatie te verschaffen en eiser de gelegenheid gegeven daarop te reageren.
Verklaring verweerder
Verweerder heeft aangegeven dat de rechtbank op 14 februari 2024 een zorgmachtiging heeft afgegeven betreffende achterblijfster met een termijn van vier weken om een geschikte verblijfslocatie te vinden. Op 15 februari 2024 is achterblijfster naar een tijdelijke verblijfslocatie gegaan in [plaatsnaam 1] . Vervolgens is achterblijfster op 14 maart 2024 naar een tweede tijdelijke verblijfslocatie gegaan in [plaatsnaam 2] . Pas op 9 mei 2024 is zij verhuisd naar een definitieve beschermde woonvorm die voldeed aan de rechterlijke machtiging. Verweerder is van mening dat het verlengen van het huisverbod op
22 februari 2024 noodzakelijk was, aangezien de veiligheid van achterblijfster, ondanks haar verblijf op twee overbruggingslocaties, nog onvoldoende kon worden gewaarborgd. Dat kon pas vanaf 9 mei 2024, toen achterblijfster in een beschermde (gesloten) woonvorm terecht kon.
Reactie eiser
Eiser stelt zich op het standpunt dat een verlenging van het huisverbod niet noodzakelijk en gerechtvaardigd was, omdat achterblijfster inderdaad vóór het verlengingsbesluit uit de woning is vertrokken. Het feit dat achterblijfster niet direct in een gesloten woonvorm is geplaatst, maar eerst in twee overbruggingslocaties, is niet van belang. Het huisverbod zag enkel op het woonadres van achterblijfster. Zolang het niet de intentie was om haar daar terug te plaatsen was er geen noodzaak of rechtvaardiging voor een huisverbod aan eiser.
Toetsing verlenging huisverbod
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat op het moment van verlenging van het huisverbod nog immer sprake was van dreiging van gevaar of het ernstige vermoeden daarvan. Op het moment van verlenging verbleef achterblijfster al een week niet meer op haar woonadres. Er is niet gebleken dat er een intentie bestond om haar (op korte termijn) terug op haar woonadres te plaatsen. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat het gegeven dat achterblijfster niet direct in een beschermde (gesloten) woonvorm is geplaatst de situatie niet anders maakt. Ook de stelling van verweerder dat eiser en achterblijfster tijdens het huisverbod contact met elkaar hadden maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Achterblijfster verbleef immers ten tijde van de verlenging al ruim een week op een locatie ver van haar woonadres. Er was daarom geen noodzaak om het huisverbod aan eiser ten aanzien van het woonadres van achterblijfster te verlengen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, omdat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken (artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
Proceskostenveroordeling
De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 2.187,50 (1 punt voor het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor schriftelijke inlichtingen met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

III Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50,- en wijst de gemeente Leiden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2024.
Een belanghebbende – onder wie in elk geval eiser wordt begrepen – en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: