In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de verlenging van een huisverbod. Eiser, de burgemeester van de gemeente Leiden, had een huisverbod opgelegd aan de achterblijfster, die op dat moment niet meer op haar woonadres verbleef. De rechtbank had eerder, op 25 juli 2024, bepaald dat er aanvullende informatie nodig was om te beoordelen of de verlenging van het huisverbod gerechtvaardigd was. De burgemeester had het huisverbod op 22 februari 2024 verlengd, maar de rechtbank oordeelde dat er op dat moment geen dreiging van gevaar meer was, aangezien de achterblijfster al een week niet meer op haar woonadres verbleef en naar een beschermde woonvorm was verhuisd.
De rechtbank concludeerde dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken om het huisverbod te verlengen. De rechtbank vernietigde het besluit van de burgemeester en verklaarde het beroep van eiser gegrond. Tevens werd de gemeente Leiden veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.187,50. De rechtbank benadrukte dat er geen noodzaak was voor de verlenging van het huisverbod, aangezien de achterblijfster niet meer op haar woonadres verbleef en er geen intentie was om haar daar terug te plaatsen. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod en de vereisten voor het verlengen van dergelijke maatregelen.