ECLI:NL:RBDHA:2024:19369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
C/09/672220 / KG ZA 24-837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming omgangsregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader vorderde nakoming van een omgangsregeling die op 29 februari 2024 was vastgesteld, waarbij de minderjarige één keer per veertien dagen contact zou hebben met hem onder begeleiding van een instelling. De moeder had echter geen toestemming gegeven voor de uitvoering van deze regeling, omdat de betrokken instelling het traject had beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat, gezien het advies van de instelling voor een intensievere vorm van hulp, het niet mogelijk was om de omgangsregeling zonder professionele begeleiding na te komen. De vordering van de vader werd dan ook afgewezen.

Tijdens de zitting op 26 september 2024 hebben beide ouders aangegeven dat zij vertrouwen hebben in een alternatieve regeling waarbij de omgang tussen de vader en de minderjarige zal plaatsvinden onder begeleiding van de oma aan vaderszijde. De voorzieningenrechter kon deze overeenkomst niet opnemen in zijn beslissing, maar benadrukte dat deze bindend is en nageleefd moet worden. De rechtbank heeft tevens de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en de benodigde hulpverlening voor de minderjarige.

De proceskosten werden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke geschillen, en beide partijen dragen hun eigen kosten. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van omgangsregelingen en de noodzaak van professionele begeleiding in situaties waar de ouders niet in staat zijn om samen te werken in het belang van het kind.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/672220 / KG ZA 24-837
Vonnis in kort geding van 10 oktober 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. T. Kocabas te Zoetermeer,
tegen:
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.O. Zengin te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vader’ en ‘de moeder’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door gedaagde overgelegde conclusie van antwoord, met eis in reconventie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2024, waarbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat en de moeder met haar advocaat. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad en zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats]. Alleen de moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.2.
Bij beschikking van 29 februari 2024 van deze rechtbank is bepaald dat [minderjarige] één keer per veertien dagen contact zal hebben met de vader volgens de volgende (opbouw)regeling:
  • vier keer 3,5 uur bij en onder begeleiding van het [instelling] ;
  • twee keer een halve dag bij de vader thuis, geheel of gedeeltelijk begeleid door het [instelling] te bepalen door het [instelling] ;
  • minstens zes keer 8 uur bij de vader thuis, geheel of gedeeltelijk begeleid door het [instelling] te bepalen door het [instelling] , waarbij wordt toegewerkt naar een eerste overnachting voor afloop van de zomer van 2024 en
  • met ingang van 1 januari 2025 (of zoveel later als het [instelling] meent dat het belang van [minderjarige] dat vergt): van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur, bij de vader thuis, onder de voorwaarde dat de vader zich aan de afspraken houdt die met het [instelling] zijn gemaakt.
2.3.
Bij eindverslag van 25 juli 2024 heeft het [instelling] aangegeven het traject te beëindigen. Het schema uit de eindbeschikking van de rechtbank kan niet worden gevolgd, omdat de moeder geen toestemming geeft voor overnachtingen bij de vader. Het [instelling] zou enkel nog betrokken moeten zijn voor de wisselmomenten, maar daarvoor ontbreekt enige vorm van samenwerking. Beide ouders houden zich niet aan de gemaakte afspraken. Daarnaast geeft [minderjarige] aan geen contact te willen met de vader, waarover het [instelling] niet kan zeggen in hoeverre dit een eigen besluit is. Het [instelling] adviseert een intensievere vorm van hulp. Het [instelling] vindt het van belang dat [minderjarige] met een onafhankelijk persoon kan praten over wat zij ervaart tijdens en rondom het contact met de vader. Daarnaast vindt het [instelling] het van belang dat beide ouders gehoord worden in hun zorgen en dat hier iets mee wordt gedaan om het patroon dat al lange tijd wordt waargenomen te verbreken zodat [minderjarige] in de toekomst onbelast en veilig in contact kan zijn met beide ouders.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vader vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • de moeder uitvoering geeft aan de beschikking van 29 februari 2024, inhoudende dat met ingang van het eerste weekend na het te wijzen vonnis de vader wekelijks omgang met [minderjarige] heeft van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat de moeder hieraan geen uitvoering geeft;
  • de moeder wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert de vader – samengevat – het volgende aan. Toen net met het [instelling] werd gesproken over een eerste overnachting heeft de moeder aangegeven daar niet aan mee te willen werken, omdat zij niet akkoord is met een overnachting. Dat was voor het [instelling] reden om het traject te beëindigen. Direct daarna is de moeder zes weken met [minderjarige] op vakantie gegaan. Het contact tussen de vader en [minderjarige] is daardoor verbroken. Op het moment van indiening van het verzoekschrift had de vader [minderjarige] al elf weken niet gezien. Volgens de vader wil de moeder iedere vorm van omgang tussen hem en [minderjarige] tegenwerken. Het is in het belang van [minderjarige] om omgang met de vader te hebben, maar [minderjarige] wordt hierin niet gesteund door de moeder.
3.3.
De moeder voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vader.
in reconventie
3.4.
De moeder vordert – zakelijk weergegeven – om (naar de rechtbank begrijpt) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5.
Daartoe voert de moeder – samengevat – het volgende aan. De moeder is van mening dat de procedure onnodig door de vader is gestart. Zij heeft een redelijk alternatief voor omgang aangeboden, namelijk dat zij [minderjarige] eenmaal per twee weken naar oma vaderszijde zou brengen, waar de vader [minderjarige] kon ophalen. De vader heeft deze oplossing niet geaccepteerd en is een procedure gestart, wat tot onnodige kosten en spanningen heeft geleid. Aangezien de moeder een alternatieve oplossing heeft aangeboden en de vader deze zonder goede reden heeft geweigerd, moet hij in de proceskosten worden veroordeeld.
3.6.
De vader voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Omdat de vorderingen van de ouders nauw met elkaar samenhangen worden ze hierna gezamenlijk besproken.
in conventie en in reconventie
4.2.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Afspraken tussen de ouders over omgang en een door de rechter vastgestelde omgangsregeling moeten worden nagekomen door beide ouders. Geschillen daarover kunnen ook in kort geding worden voorgelegd. De voorzieningenrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Spoedeisendheid
4.3.
Deze zaak heeft een spoedeisend karakter nu er op dit moment, ondanks een recentelijk door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling, geen contact is tussen [minderjarige] en de vader. De voorzieningenrechter zal de vordering van de vader, die strekt tot nakoming van de omgangsregeling, dan ook inhoudelijk behandelen.
Nakoming van de omgangsregeling
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat de vastgestelde omgangsregeling, in het belang van [minderjarige] , moet worden nageleefd. In dit specifieke geval is in de vastgestelde omgangsregeling bepaald dat de (opbouw van de) omgang geheel of gedeeltelijk wordt begeleid door het [instelling] . Aangezien het [instelling] het traject heeft beëindigd, is het voor de voorzieningenrechter niet mogelijk om nakoming van de beschikking van 29 februari 2024 te bevelen. Daarnaast heeft het [instelling] in het eindverslag een intensievere vorm van hulp geadviseerd. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat uitvoering van de vastgestelde omgangsregeling zonder begeleiding van een professionele organisatie in dit geval onwenselijk is. De vordering van de vader tot nakoming van de beschikking van 29 februari 2024 met een daaraan te verbinden dwangsom zal de voorzieningenrechter daarom afwijzen.
4.5.
Op de zitting zijn de ouders overeengekomen dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] zal worden hervat conform het voorstel van de moeder. Beide ouders hebben aangegeven vertrouwen te hebben in oma vaderszijde. De vader zal daarom om de week 8 uur op een dag in het weekend omgang hebben met [minderjarige] , waarbij het wisselmoment plaatsvindt onder begeleiding van oma vaderszijde. De voorzieningenrechter kan deze overeenstemming niet opnemen in zijn beslissing, maar wijst de ouders erop dat deze onderlinge afspraak bindend is en moet worden nagekomen.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt verder als volgt. In de beschikking van
29 februari 2024 is bepaald dat er moet worden toegewerkt naar onbegeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader en een overnachting bij de vader. Het is duidelijk gebleken dat het de ouders niet lukt om hier, zelfs onder begeleiding van het [instelling] , uitvoering aan te geven. De voorzieningenrechter acht het ook van belang dat het [instelling] een intensievere vorm van hulp heeft geadviseerd en dat er door de beëindiging van het traject bij het [instelling] in het geheel geen hulpverlening meer is betrokken. Gelet op het advies van het [instelling] is de voorzieningenrechter van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad)onderzoekt op welke wijze de omgang tussen [minderjarige] en de vader alsnog kan worden uitgebreid en welke intensievere vorm van hulpverlening in deze situatie geboden is.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet in deze situatie aanleiding om, vooruitlopend op de beslissingen in een nog aanhangig te maken bodemprocedure over in ieder geval de omgangsregeling, de Raad te verzoeken om onderzoek te doen en advies uit te brengen. Dit onder de voorwaarde dat binnen maximaal vier weken na heden deze bodemprocedure door één van de ouders aanhangig is gemaakt. Indien niet
vóór 7 november 2024een bodemprocedure is gestart, dan
vervaltdit verzoek aan de Raad. De ouders wordt, gelet op het voorgaande, opgedragen een kopie van dit vonnis in te brengen in de bodemprocedure. De ouders en/of hun advocaten moeten het kenmerk van de bodemprocedure zodra bekend aan de Raad doorgeven.
4.8.
Ten overvloede benadrukt de voorzieningenrechter, zoals ook op de zitting is aangegeven, dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders de adviezen van het [instelling] ten aanzien van in te zetten individuele hulpverlening opvolgen. Dit geldt zowel voor hulpverlening voor [minderjarige] zodat zij met een onafhankelijk persoon kan praten over de situatie, als voor individuele hulpverlening voor de ouders, waaronder het volgen van een cursus over het geven van emotionele toestemming.
Proceskosten
4.9.
Beide ouders hebben gevorderd om de andere ouder in de proceskosten te veroordelen. In een familierechtelijk geschil is het gebruikelijk om de kosten te compenseren. Een proceskostenveroordeling wordt bij wijze van uitzondering uitgesproken in situaties waarin sprake is van misbruik van procesrecht. Daarvan is in dit geval geen sprake. Hoewel de moeder een voorstel voor hervatting van de omgang heeft aangeboden, komt de inhoud daarvan niet volledig overeen met de door de rechtbank vastgestelde (opbouwende) omgangsregeling. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Dit betekent dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd en iedere partij zowel in conventie als in reconventie de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van de vader af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering van de moeder af;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Witteman en in het openbaar uitgesproken op
10 oktober 2024.
PMA