In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, van Turkse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat hem op 6 oktober 2024 de aanwijzing gaf om zich beschikbaar te houden in de gemeente Schagen in verband met de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser betoogde dat deze aanwijzing niet proportioneel was en dat de minister niet voldoende had gemotiveerd waarom hij zich te allen tijde in Schagen diende te bevinden, vooral omdat hij ook al een meldplicht had in Alkmaar. De rechtbank heeft op 15 november 2024 de zaak behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van de minister aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de aanwijzing op grond van artikel 55 van de Vreemdelingenwet (Vw) rechtmatig was. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat de minister verplicht was om de noodzaak van de aanwijzing verder te motiveren. De rechtbank concludeerde dat de aanwijzing geen onrechtmatigheden bevatte en dat de belangen van eiser niet zwaarder wogen dan de noodzaak van een goede procesvoering in het kader van zijn asielprocedure. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat hij door de aanwijzing in zijn vrijheid werd beperkt of dat deze buitenproportioneel was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat eiser zich op 9 oktober 2024 moest melden bij het politiebureau in Alkmaar in verband met zijn asielaanvraag. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, en er werd opgemerkt dat indien eiser langer dan 24 uur ontheffing wilde van de beschikbaarheidsverplichting, hij dit vooraf moest aanvragen bij de vreemdelingenpolitie.