ECLI:NL:RBDHA:2024:19362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
NL24.43761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling opgeheven na overdracht aan Duitsland; verzoek om schadevergoeding afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 7 november 2024, waarbij de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet had opgelegd. De minister heeft op 14 november 2024 de maatregel opgeheven, omdat de eiser was overgedragen aan Duitsland. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 8 november 2024, waarbij zowel de eiser als de minister zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, aangezien er voldoende gronden waren voor de maatregel, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende rekening had gehouden met de medische omstandigheden van de eiser, en dat er geen aanleiding was voor het opleggen van een lichter middel. De rechtbank concludeerde dat de minister voortvarend had gehandeld in de overdracht aan Duitsland en dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat er geen zicht op overdracht was.

Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43761

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 14 november 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan Duitsland.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening, nu de minister op 1 oktober 2024 een claimverzoek aan Duitsland heeft gedaan, dat op 4 oktober 2024 door Duitsland is geaccepteerd. Op 8 november 2024 is de overdracht aan Duitsland aangekondigd en op 14 november 2024 is de overdracht gerealiseerd.
Gronden
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige grond 3k daarom onbesproken.
7. Eiser heeft immers, nu hij niet beschikt over een paspoort of een geldig visum niet aannemelijk kunnen maken dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen; hij verklaart bovendien dat hij illegaal Europa is binnengekomen (3a).
Ook is het feitelijk juist dat eiser op 16 oktober 2024 met onbekende bestemming is vertrokken (3b). Verder heeft eiser zich niet gehouden aan de meldplicht van artikel 4.51 van het Vb [2] (4a), heeft eiser niet aannemelijk gemaakt een vaste woon- of verblijfplaats te hebben (4c) en heeft hij te kennen gegeven niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan (4d). De minister heeft de relevantie van deze lichte gronden voor het risico op onttrekking aan het toezicht voldoende gemotiveerd.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat gelet op zijn kwetsbare gezondheidstoestand volstaan had moeten worden met een lichter middel. Er had een meldplicht aan eiser opgelegd kunnen worden met een termijn om Nederland alsnog te verlaten. Eiser verwijst naar de door hem overgelegde medische informatie van 14 november 2024 waaruit zou blijken dat eiser psychische klachten heeft.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en omdat eiser op 16 oktober 2024 met onbekende bestemming is vertrokken, de minister er terecht vanuit is gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond dan ook niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
8.2.
De minister heeft bij de afweging omtrent het lichter middel voldoende rekening gehouden met de medische omstandigheden van eiser. In het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij gezond is. In het verslag van het vertrekgesprek van 11 november 2024 staat verder vermeld dat tijdens dit gesprek een psycholoog van het detentiecentrum aan kwam lopen en deze desgevraagd heeft verklaard dat er vanuit de medische dienst geen reden is om eiser op de lijst van bijzondere medische dossiers te zetten, dan wel om DTenV [3] een reisvoorwaarde te adviseren of om medische informatie aan Duitsland door te geven. De minister heeft daarbij in de maatregel van bewaring terecht overwogen dat de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij en dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
9. Op 8 november 2024 is de overdracht aan Duitsland bekendgemaakt, deze heeft plaatsgevonden op 14 november 2024, dag acht van de inbewaringstelling. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee voldoende voortvarend heeft gehandeld. Daarnaast zijn er gezien het voorgaande geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zicht op overdracht op enig moment tijdens de inbewaringstelling ontbrak.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Vreemdelingenbesluit 2000
3.Dienst Terugkeer en Vertrek