ECLI:NL:RBDHA:2024:19358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
23/6974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om overneming van een private geldschuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om overneming en afbetaling van een private geldschuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres, een gedupeerde ouder in de kinderopvangtoeslagenaffaire, had een verzoek ingediend om de schuld aan het pensioenfonds over te nemen door Sociale Banken Nederland (SBN). Dit verzoek werd afgewezen door de minister van Financiën, die stelde dat de schuld voortvloeit uit een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiseres bewust heeft nagelaten om het overlijden van haar vader aan het pensioenfonds door te geven, wat heeft geleid tot onterechte uitbetalingen. Eiseres had geen rechtvaardigingsgrond voor haar handelen, en de rechtbank concludeert dat de schuld inderdaad voortvloeit uit een onrechtmatige daad. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar handhaaft de rechtsgevolgen, wat betekent dat de schuld niet wordt overgenomen. Verweerder moet een proceskostenvergoeding van € 1.750,- betalen en het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.E. Epping),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Salhi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om overneming en afbetaling van een private geldschuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 9 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder in de kinderopvangtoeslagenaffaire. Zij heeft schulden gemaakt, waaronder een schuld aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak en Glazenwassersbedrijf. Dit pensioenfonds keerde pensioen uit aan haar vader. Na het overlijden van haar vader heeft eiseres nagelaten daarvan melding te doen aan het pensioenfonds. Als gevolg daarvan heeft het pensioenfonds te veel pensioen uitgekeerd. Eiser heeft van de overgemaakte gelden gebruikt gemaakt voor bestedingen ten behoeve van het gezin.
3. Eiseres heeft verzocht om overneming van de schuld aan het pensioenfonds door Sociale Banken Nederland (SBN). Dit is afgewezen. Volgens verweerder vloeit de schuld voort uit een onrechtmatige daad en komt die daarom niet voor overneming in aanmerking.
Wat stelt eiseres in beroep?
4. Eiseres stelt dat de schuld aan het pensioenfonds had moeten worden overgenomen. De schuld kan niet worden geacht te zijn ontstaan uit een onrechtmatige daad; er wordt niet voldaan aan de vereisten van een onrechtmatige daad. Eiseres is als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire in zodanige financiële problemen gekomen, dat zij niet meer kon voorzien in haar primaire levensbehoeften en die van haar kinderen. Daarom heeft zij het overlijden van haar vader niet doorgegeven. Zij verkeerde in een noodtoestand en heeft uit overmacht gehandeld. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een onrechtmatige daad. Er is sprake van een onredelijke situatie. Verweerder heeft bovendien onvoldoende onderzoek gedaan en het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Relevant kader
5. Een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire komt in aanmerking voor overneming en afbetaling van private schulden, als is voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk 4 van de Wht. Enkele categorieën van geldschulden zijn van overneming uitgezonderd. Daaronder valt de schuld die voortvloeit uit onrechtmatige daad, [1] zoals bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. [2]
6. De uitsluiting van schulden uit onrechtmatige daad is dwingend door de wetgever geformuleerd. Hier kan verweerder dus in beginsel niet van afwijken. Er kan alleen aanleiding zijn om tot een andere uitkomst te komen dan waar de wettelijke bepaling toe dwingt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet volledig zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die de toepassing van de wettelijke bepaling zo in strijd brengen met algemene rechtsbeginselen, dat de toepassing achterwege moet blijven. [3]
Zorgvuldigheid, motivering
7. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen, dat de schuld aan het pensioenfonds voortvloeit uit een onrechtmatige daad. Daaraan heeft verweerder enkel ten grondslag gelegd dat eiseres nalatig heeft gehandeld, doordat zij heeft verzuimd de pensioenuitkering tijdig te laten stopzetten. Hierbij heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij tot het oordeel is gekomen, dat het nalaten van eiseres onrechtmatig is. Ook wordt niet uit de overwegingen duidelijk welke betekenis verweerder heeft toegekend aan de omstandigheden die eiseres in bezwaar heeft aangevoerd met betrekking tot de behoeftigheid van het gezin. Verweerder heeft het bestreden besluit dan ook onvoldoende gemotiveerd, terwijl het bestreden besluit onvoldoende blijkt geeft van een zorgvuldige voorbereiding. Het bestreden besluit moet dan ook worden vernietigd op grond van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
Toepasselijkheid wettelijke uitsluitingsgrond
8. In beroep heeft verweerder nader uitgelegd welke overwegingen ten grondslag liggen aan de conclusie dat de schuld uit een onrechtmatige daad voortvloeit. Verweerder heeft toegelicht, dat eiseres naar ongeschreven regels in het maatschappelijk verkeer gehouden was melding te maken van het overlijden van haar vader. Daarbij neemt verweerder in aanmerking dat zij wist of had moeten weten dat het nalaten daarvan zou leiden tot onterechte betalingen. De onterechte betalingen kunnen haar dan ook worden toegerekend. Zij heeft het pensioenfonds schade toegebracht en daar vloeit de vordering uit voort. Er is geen sprake van overmacht, omdat er alternatieven waren. Eiseres had ook schuldhulpverlening of bijstand kunnen aanvragen of geld kunnen lenen.
9. De rechtbank overweegt dat vast staat dat eiseres bewust heeft nagelaten om aan het pensioenfonds door te geven dat haar vader was overleden. Eiseres heeft daarmee pensioengeld aan zich laten uitbetalen en dit gebruikt. Dit handelen is strijdig met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Hiervoor had eiseres geen rechtvaardigingsgrond. De rechtbank kan eiseres wel volgen in haar verklaring dat zij zich in het nauw gedreven voelde door misstanden waarvan zij het slachtoffer is geworden en begrijpt dat dit drempelverlagend heeft gewerkt. Maar dat brengt nog niet mee, dat sprake was van overmacht, een noodsituatie of een andere rechtvaardigingsgrond. Zij heeft immers bewust hiervoor gekozen, terwijl er ook alternatieven waren om aan geld te komen. Zoals ter zitting is gebleken, is eiseres ook strafrechtelijk veroordeeld hiervoor. Dit duidt erop dat de strafrechter eveneens geen rechtvaardigingsgrond aanwezig achtte. Dat daarbij geen straf is opgelegd, laat het oordeel over de strafbaarheid onverlet. De rechtbank heeft geen aanleiding om anders over de handelwijze van eiseres te oordelen.
10. Met de in het verweerschrift gegeven motivering mocht verweerder concluderen, dat de schuld het resultaat is van een onrechtmatige daad. Daarmee is alsnog een toereikende motivering gegeven voor het oordeel dat het verzoek om schuldoverneming moet worden afgewezen op basis van de Wht, artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder d. Met de in beroep gegeven motivering kan het rechtsgevolg van het bestreden besluit dus in stand blijven.
11. Verder betoogt eiseres in wezen, dat het tegenwerpen van de wettelijke uitsluiting van schulden uit onrechtmatige daad in dit geval strijdig is met het evenredigheidsbeginsel of dat de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast. De rechtbank kan hier niet in meegaan. Het is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever geweest om alle schulden die voortvloeien uit onrechtmatige daad van de regeling uit te zonderen. De wetgever heeft ook onder ogen gezien, dat zich schrijnende gevallen kunnen voordoen die buiten de regeling vallen. Er is in dit geval niet gebleken dat zich zodanig schrijnende omstandigheden voordoen, dat eiseres onevenredig wordt belemmerd in het maken van een nieuwe start doordat de schuld niet word overgenomen. Verweerder hoefde dus geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule of anderszins op grond van het evenredigheidsbeginsel van de wettelijke regeling af te wijken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. De schuld hoeft niet te worden overgenomen. Verweerder moet een proceskostenvergoeding betalen van € 1.750,-. [4] Ook moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder een proceskostenvergoeding moet betalen van € 1.750,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wht, artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder d.
2.Zie: Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 151, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 130.
3.Uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045, r.o. 28.
4.Besluit proceskosten bestuursrecht: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1.