3.6.Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 (parketnummer 09/807694-19): deelname aan een criminele organisatie
Juridisch kader
Naar vaste rechtspraak is van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake als het gaat om een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat het plegen van misdrijven als oogmerk heeft. Dit samenwerkingsverband kan blijken uit gemeenschappelijke regels of doelstellingen, maar ook uit het bestaan van een zekere gelaagdheid en/of rolverdeling tussen de verschillende deelnemers. Er is reeds sprake van een dergelijke organisatie wanneer één persoon en minimaal één of meer anderen voor een door hen gesteld doel samenwerken. Het optreden als eenheid is geen absolute voorwaarde. Ook hoeft er geen sprake te zijn van formeel afgebakende taken, maar het samenwerkingsverband moet wel meer dan een incidenteel karakter hebben. Van een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband kan al blijken als er gedurende een vaste periode door bepaalde personen volgens een vast patroon wordt samengewerkt. Niet noodzakelijk is daarbij dat het steeds dezelfde personen betreft, wel dient er sprake te zijn van een vaste kern.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met of bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijkere rol vervulden dan de betrokkene.
Voor ‘deelneming’ is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Niet elke bijdrage kan [woonplaats 5] tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van een criminele organisatie. De bijdrage dient een zekere duur en intensiteit te hebben.
De rechtbank zal aan de hand van het juridisch kader beoordelen of er sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, of dat samenwerkingsverband tot oogmerk had het plegen van misdrijven en, zo ja, of [de verdachte] heeft deelgenomen aan die criminele organisatie en in welke rol.
Duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat er sprake is van een samenwerking tussen verschillende personen en dat die samenwerking kan worden gekwalificeerd als een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Daarvoor is redengevend dat de samenwerking die de rechtbank in dit dossier ziet, zich kenmerkt door een zekere gelaagdheid en rolverdeling, professionaliteit en duurzaamheid. Hieronder licht de rechtbank dat toe.
Uit de verschillende zaaksdossiers blijkt dat er in de ten laste gelegde periode sprake was van de volgende specifieke werkwijze, waarbij telkens meerdere personen, ieder met een eigen rol, betrokken waren.
Op datingsites werden door leden van de organisatie valse profielen van vrouwen aangemaakt. Als een man in contact raakte met zo’n vals profiel, dan gaf de ‘vrouw’ aan dat zij graag via WhatsApp verder wilde communiceren en werd het gesprek voortgezet op WhatsApp. Ondertussen werd door de leden van de organisatie op social media (vaak Facebook) gezocht naar familie, vrienden en werkgevers van de man. Op het moment dat de man een naaktfoto had gestuurd, sloeg de toon van het gesprek om en kreeg hij een bericht, zoals het onderstaande bericht (of een bericht met een soortgelijke strekking) van de afdreiger(s) toegestuurd:
“Luister nu heel goed naar mij (naam slachtoffer) ik heb uitgebreid onderzoek naar je gedaan en ik weet nu precies wie je bent, wat je doet, waar je woont, werkt en wie al je dierbaren zijn! Als je niet wil dat ik deze SCHANDALIGE foto’s/video’s en app gesprekken doorstuur naar (namen partner etc) en al je familie, vrienden en collega’s kunnen we samen naar een oplossing zoeken. En durf me niet te negeren of blokkeren want ik weet je te vinden”.
Vervolgens moest de man één of meer geldbedragen overmaken. Deze bedragen werden op bankrekeningen van ‘katvangers’ gestort. De ‘katvangers’ werden ingeschakeld door ‘ronselaars’ en de ‘ronselaars’ werden op hun beurt weer aangestuurd om een ‘katvanger’ te regelen. De ‘ronselaars’ haalden vervolgens de ‘katvanger’ op om te pinnen of gebruikten diens bankpasje om het geldbedrag zo snel mogelijk van de bankrekening te halen.
Uit de verschillende zaaksdossiers blijkt een duidelijke stelselmatigheid en dus een meer dan incidenteel karakter, gelet op het grote aantal slachtoffers, waarbij telkens de voornoemde werkwijze werd toegepast. Voor de handelingen die gepaard gingen met de hierboven beschreven werkwijze, was een grote mate van samenwerking en coördinatie tussen meerdere personen met elk een eigen rol vereist. Uit het dossier (en de voornoemde werkwijze) blijkt dat de organisatie kort gezegd kan worden ingedeeld in drie lagen, die in het dossier de ‘kernleden’, de ‘ronselaars’ en de ‘katvangers’ worden genoemd. De kernleden hadden een sturende rol. Ze pleegden de afdreigingen, stuurden ronselaars/katvangers aan en profiteerden het meest van de afdreigingen. Daaronder zat de laag die onder meer bestond uit de ronselaars, die na een afdreiging werden aangestuurd om een katvanger te regelen, op wiens bankrekening het geld kon worden gestort en/of er voor te zorgen dat het geld cash werd opgenomen.
Dat sprake is van een samenwerking tussen twee of meer personen en niet van allemaal op zichzelf staande incidenten, zoals de raadsman bepleit, blijkt uit het volgende.
[de verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] kunnen ieder, in verschillende rollen, aan meerdere van deze verschillende zaaksdossiers worden gerelateerd en die zaaksdossiers kunnen ook weer, gelet op onder meer de werkwijze en de betrokken personen, met elkaar in verband worden gebracht.
Uit het dossier blijkt dat [de verdachte] in ieder geval samenwerkte met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , dat hij met hen een groep vormde en dat [de verdachte] en [medeverdachte 2] samenwerkten met ‘ronselaars’/‘katvangers’. Dit blijkt onder meer uit de chatgesprekken in het dossier. Zo zegt [de verdachte] in een chatgesprek: “Bro, [bijnaam 2] zit vast (..) alles is weg, al onze spullen”. En in een ander gesprek waarin hij een ronselaar aanstuurt, zegt hij dat de ronselaar met [bijnaam 2] moet ‘meeten’ en een foto naar [bijnaam 3] moet sturen. In de telefoon van [medeverdachte 2] zijn voorts berichten aangetroffen van zijn Snapchat-account waarin om bankpassen wordt gevraagd. In de chatgesprekken wordt daarnaast ook gesproken over de verdeling van de opbrengst, hetgeen ook duidt op een samenwerking.
Verder zijn relevant de verklaringen van diverse getuigen die in onderzoek Limpopo zijn gehoord.
Zo heeft [getuige 1] verklaard over de groep van ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 3] ’, die bestaat uit ongeveer tien man, de harde kern uit vijf à acht mensen. De rest komt en gaat weer. Het zijn jongens uit Delft en bij hen staat geld op nummer 1. Daar doen ze alles voor.
[getuige 2] (de ex-vriendin van [medeverdachte 4] , hierna: [getuige 2] ) heeft verklaard hoe ‘ze’ te werk gaan. [getuige 2] heeft kort en zakelijk weergegeven verklaard dat er een profiel op een sekssite wordt aangemaakt, dat vervolgens een chatsessie volgt en dat hierna mannen worden afgeperst. Deze werkwijze komt overeen met de hiervoor omschreven methode die naar voren komt in het dossier. [getuige 2] heeft verklaard dat ‘ [medeverdachte 4] ’ en zijn broer ‘ [de verdachte] ’ op die manier veel geld verdienen en dat de broers de oplichtingen plegen met een aantal jongens uit de wijk.
De rechtbank overweegt dat [getuige 2] voornoemd verhaal ongevraagd heeft verteld toen zij, in verband met een voorlopige ondertoezichtstelling, door de politie werd vervoerd naar [instelling 1] . Hoewel zij haar verklaring hierna heeft ingetrokken en ook weer (bij de rechter-commissaris) heeft bevestigd, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank haar verklaring niet onbetrouwbaar. De rechtbank acht haar verklaring namelijk gedetailleerd en concreet en de uitleg die [getuige 2] heeft gegeven voor het intrekken van haar verklaring (namelijk dat zij dit heeft gedaan omdat zij bang voor was voor [de verdachte] ), acht de rechtbank geloofwaardig. De verklaring vindt daarnaast steun in de overige bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van ‘katvangers’ en informatie die in de telefoons van [medeverdachte 4] , [de verdachte] en [medeverdachte 2] is aangetroffen (het standaard bericht dat is aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 4] en berichten die zijn gestuurd met de telefoons van [de verdachte] en [medeverdachte 2] , die betrekking hebben op het regelen van bankpassen).
Voorts zijn relevant de verschillende verklaringen van personen van wie naar het oordeel van de rechtbank gebleken is dat die dienst deden als ‘katvangers’ en ‘ronselaars’.
‘Katvanger’ [katvanger 1] (hierna: [katvanger 1] ) heeft verklaard dat ‘ze’ een Snapchat sturen met de vraag wie er snel geld wil verdienen. Hierbij wordt het bedrag genoemd dat kan worden verdiend. Ze zoeken dan iemand die een bankrekening ter beschikking heeft om geld te laten storten.
‘Katvanger’ [katvanger 2] heeft verklaard dat hij zijn bankpas moest afgeven aan ‘ [bijnaam 1] ’ of één van hun.
‘Katvangers’ [katvanger 3] (hierna: [katvanger 3] ) en [katvanger 4] hebben verklaard over geldbedragen die ongevraagd op hun bankrekening werden gestort en die ze af moesten dragen aan [de verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] .
De periode waarin de organisatie actief is geweest, bestrijkt een periode van bijna twee jaar, van 1 december 2017 tot en met 1 oktober 2019. Dit vindt voor wat betreft het begin van de periode bevestiging in de verklaring van [getuige 2] , voor zover inhoudende dat zij van [medeverdachte 4] had begrepen dat hij dit (de rechtbank begrijpt: de afpersingen) al vanaf zijn dertiende jaar doet. Voor de periode is verder onder meer relevant het onder 2 bewezen verklaarde witwassen van geld afkomstig van de afdreiging van [naam 9] in februari 2018, waarbij [de verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] alle vier betrokken waren. Voor het einde van de periode is relevant dat [de verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 1 oktober 2019 zijn aangehouden. Blijkens in de telefoon van [medeverdachte 4] aangetroffen chats, zijn in de dagen hiervoor nog diverse chats gevoerd met mannen die werden afgedreigd.
Oogmerk
Dat de organisatie als oogmerk had het plegen van afdreigingen, blijkt onder meer uit de veelheid aangetroffen berichten in de telefoons van [de verdachte] en [medeverdachte 4] en de verklaring van [getuige 2] .
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de criminele organisatie ook als oogmerk had witwassen. Meer specifiek gaat het dan om het witwassen van de geldbedragen die afkomstig waren van gepleegde afdreigingen. Het gemeenschappelijk einddoel van de criminele organisatie was immers het binnenhalen van geld, oftewel zelfverrijking. Daarvoor waren de afdreigingen het middel.
Deelneming
De deelneming moet voor iedere betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Daarom zal de rechtbank hierna per persoon beoordelen of en in hoeverre hij heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
[de verdachte]
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [de verdachte] een sturende, leidinggevende rol had bij de gepleegde strafbare feiten. Hij gaf de opdrachten aan de andere kernleden, ronselaars en katvangers. De ronselaars moesten na de geldopnames het geld aan hem afgeven.
Op zijn telefoon zijn meerdere WhatsApp-gesprekken aangetroffen die te relateren zijn aan zijn leidende rol binnen de criminele organisatie en de gepleegde strafbare feiten. Zo stuurt [de verdachte] bijvoorbeeld op 17 september 2019: “ga snel spa (de rechtbank begrijpt: passen) halen, verhoog die limiet opnieuw, haal die oude weg, hoog t snel en stuur foto naar [bijnaam 3] ”. Ook zijn in zijn telefoon betaalverzoeken aangetroffen ter hoogte van bedragen die uit afdreigingen worden verkregen en zijn foto’s van bankpassen aangetroffen die eveneens kunnen worden gerelateerd aan afdreigingen.
[medeverdachte 4]
Dat [medeverdachte 4] eveneens als kernlid deelnam aan de organisatie blijkt uit de gegevens die zijn aangetroffen in zijn telefoon. Hieruit blijkt dat hij zich bezig hield met de afdreigingen. Op zijn telefoon is de profieltekst voor een sexsite aangetroffen, het tekstbericht dat wordt gebruikt op het moment dat het afdreigen begint, vele chatgesprekken die kunnen worden gerelateerd aan afdreigingen en (naakt) foto’s en video's van slachtoffers. De avond voor zijn aanhouding op 1 oktober 2019 was [medeverdachte 4] nog actief via WhatsApp in contact met (mogelijke) potentiële slachtoffers. Ook hield hij zich bezig met het aansturen van de mensen die het pinnen regelden. Zo blijkt uit de verklaringen van [katvanger 3] en [katvanger 4] dat hij aanwezig was op het moment dat (een deel van) het geld afkomstig van de afdreiging van [naam 9] (zaak 1) werd gepind en in ontvangst werd genomen.
[medeverdachte 2]
Voor [medeverdachte 2] geldt dat hij eveneens een van de kernleden was binnen de organisatie. Zijn rol bestond er met name uit om mensen te regelen die hun bankpas ter beschikking wilden stellen. In een bericht, afkomstig van het Snapchat-account van [medeverdachte 2] , wordt gezegd: “deze week zoek ik:” en vervolgens worden dan de soort bankpassen genoemd die hij nodig heeft. [medeverdachte 2] had een sturende rol ten aanzien van de ‘ronselaars’ en ‘katvangers’, hetgeen blijkt uit de verschillende verklaringen van ‘katvangers’ waarin wordt aangegeven dat [medeverdachte 2] , die in het dossier ook wel vaker wordt genoemd als ‘de chauffeur van’, aanwezig was bij het pinnen van het geld en dat het geld aan hem afgegeven moest worden.
[medeverdachte 3]
heeft over een langere periode een relatief gering aantal witwashandelingen verricht. Hij heeft [katvanger 5] , [katvanger 6] en [katvanger 7] benaderd en heeft ervoor gezorgd dat geld afkomstig van afdreigingen op hun bankrekeningen kon worden gestort en ging hierna (met ze mee om te) pinnen. Afgezet tegen de ten laste gelegde periode waarbinnen het criminele samenwerkingsverband actief was, was de bijdrage van [medeverdachte 3] van geringere omvang. Uit het dossier blijkt daarnaast niet duidelijk of [medeverdachte 3] welbewust een (geringe) bijdrage leverde aan de activiteiten van de criminele organisatie. De vaststelling dat hij bewust de kans heeft aanvaard dat hij crimineel geld voorhanden had en de omstandigheden dat twee kernleden van de organisatie ( [de verdachte] en [medeverdachte 4] ) als contacten staan vermeld in zijn telefoon en [medeverdachte 2] is gezien als zijn chauffeur, zijn daarvoor onvoldoende. De rechtbank is, gelet op het vorengaande van oordeel dat het dossier onvoldoende concreet, direct bewijs bevat dat [medeverdachte 3] onderdeel was van het hiervoor omschreven crimineel samenwerkingsverband.
Conclusie
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat er sprake is geweest van een criminele organisatie, waarvan het oogmerk was het plegen van afdreiging en witwassen en dat aan deze criminele organisatie in elk geval hebben deelgenomen [de verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] .
Ten aanzien van feit 2 primair (parketnummer 09/807694-19): medeplegen witwassen € 32.600,-
Uit de op 17 februari 2018 gedane aangifte van [naam 9] blijkt dat hij op [geboortedatum 4] 2018 via de website Novamora in contact is gekomen met ' [profielnaam 1] '. Nadat hij op haar verzoek een naaktfoto had verstuurd, kreeg hij het bericht dat hij geld moest overmaken, omdat anders zijn familie en vrienden zouden worden ingelicht. Er was dus sprake van afdreiging.
[naam 9] heeft vervolgens in de dagen daarna in totaal € 32.600,- overgemaakt naar diverse bankrekeningnummers, op naam van [katvanger 4] , [katvanger 3] , [katvanger 1] , [katvanger 5] (hierna: [katvanger 5] ) / [katvanger 6] (hierna: [katvanger 6] ), [katvanger 8] , [katvanger 9] en [katvanger 10] (hierna: [katvanger 10] ). Uit de bankrekeninggegevens is gebleken dat telkens kort na het storten, de bedragen weer zijn gepind.
De ‘katvangers’ die hun bankrekening beschikbaar hebben gesteld, hebben als volgt verklaard.
[katvanger 6] heeft verklaard dat hij een drugsschuld had bij [medeverdachte 3] en dat hij voor het aflossen van die schuld de bankrekening van hem / zijn partner ter beschikking heeft gesteld. Het geld dat door [naam 9] op zijn bankrekening is gestort, heeft hij samen met [medeverdachte 3] opgenomen. [medeverdachte 2] was de chauffeur van [medeverdachte 3] . Na het pinnen heeft [katvanger 6] het geld aan [medeverdachte 3] gegeven.
[katvanger 1] heeft verklaard dat [de verdachte] haar op een dag benaderde en zei dat er geld op haar bankrekening was gestort en vroeg of ze dit op konden halen. [katvanger 1] is vervolgens samen met [de verdachte] en [medeverdachte 2] het geld gaan pinnen en zij heeft het bedrag van € 500,- aan [de verdachte] gegeven.
[katvanger 4] heeft verklaard dat hij ooit zijn bankrekeningnummer aan [de verdachte] had gegeven en dat er opeens diverse geldbedragen op zijn bankrekening werden gestort, waarna [de verdachte] contact met hem opnam met de vraag of hij het geld voor hem van zijn bankrekening wilde halen. Het geld is uiteindelijk naar [de verdachte] gegaan.
[katvanger 3] heeft verklaard dat gevraagd en ongevraagd geld op zijn bankrekening werd gestort. Hij werd opgehaald door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en heeft het geld vervolgens aan hun gegeven.
[katvanger 10] heeft ten slotte verklaard dat hem via Snapchat werd gevraagd om geld op zijn bankrekening te laten storten en dat [medeverdachte 4] erbij was toen hij geld moest pinnen van zijn bankrekening.
De rechtbank kan niet vaststellen wie de afdreiging heeft gepleegd, maar kan wel vaststellen dat [de verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en de ‘katvangers’ (delen van) het geldbedrag dat werd overgemaakt naar aanleiding van die afdreiging voorhanden hebben gehad, op basis van de verklaringen van de hiervoor genoemde katvangers.
Gelet op hetgeen is overwogen over feit 1, namelijk dat [de verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] ‘kernleden’ van de criminele organisatie waren en in die hoedanigheid betrokken waren bij het incasseren van het van afdreiging afkomstige geldbedrag, kan niet alleen worden vastgesteld dat ze (mede)plegers zijn ten aanzien van het bedrag dat ze zelf hebben geïncasseerd, maar kan ook worden vastgesteld dat ze als leden van de criminele organisatie nauw en bewust hebben samengewerkt ten aanzien van het volledige bedrag, door verschillende ‘katvangers’ met bankrekeningen bij verschillende banken te benaderen, door met de ‘katvangers’ te gaan pinnen en door vervolgens in wisselende samenstellingen het geld in ontvangst te nemen (en zo de werkelijke herkomst van het geld en wie de rechthebbende is te verhullen). Ze hebben allen ten aanzien van het volledige bedrag een bijdrage van voldoende gewicht geleverd. In het licht van de criminele organisatie waar ze deel van uitmaakten, kan het niet anders dan dat ze wisten dat de geldbedragen die werden gepind, afkomstig waren van enig misdrijf. Aldus waren [de verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] als medeplegers betrokken bij het (opzet)witwassen van de € 32.600,-.
Ten aanzien van feit 4 (parketnummer 09/807694-19): diefstal met geweld; slachtoffer [naam 2]
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] en [katvanger 4] betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Deze verklaringen ondersteunen elkaar over en weer en worden ook ondersteund door de verklaring van [naam 2] (hierna: [naam 2] ), van wie niet gebleken is dat hij een reden heeft om belastend te verklaren ten aanzien van [de verdachte] .
Gelet op de verklaringen van [getuige 1] , [katvanger 4] en [naam 2] dat [de verdachte] samen met nog een andere persoon [naam 2] heeft beroofd en gelet op de foto op de Instagram-pagina van [de verdachte] , waarop [de verdachte] te zien is met precies eenzelfde pet als die gestolen is van [naam 2] , is de rechtbank van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van feit 7 (parketnummer 09/807694-19): witwassen zaken 43, 44 en ambtshalve zaak 7
Op de bankrekening van de verdachte zijn in de periode van 1 maart 2017 tot en met 5 juni 2017 stortingen gedaan van € 175,- door [naam 10] , van in totaal € 600,- door [naam 11] en van in totaal € 1.000,- door [naam 12] .
Deze bedragen zijn afkomstig van twee afdreigingen en een oplichting en zijn daarmee uit enig misdrijf afkomstig. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat dit geld van misdrijf afkomstig was. Dit blijkt wel uit de omstandigheid dat hij (een groot deel van) het geld telkens, kort na de storting, gelijk heeft opgenomen. Bovendien storten personen niet zomaar, zonder enige (legale) aanleiding, geld op de bankrekening van een voor hen onbekend persoon.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte deze geldbedragen heeft witgewassen.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 (parketnummer 09/272098-20): oplichting (klanten van) Albert Heijn en witwassen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat tussen 14 en 18 mei 2019 door een bezorger van Albert Heijn gebruik is gemaakt van omgewisselde pinterminals. Hierdoor kwam het geld dat door de klanten werd gepind voor het bezorgen van hun boodschappen niet terecht op de bankrekening van Albert Heijn, maar op een bankrekening op naam van [naam 3] Koerier, een eenmanszaak op naam van [naam 3] (hierna: [naam 3] ). In totaal is door klanten een bedrag van € 30.508,73 gepind door gebruik te maken van de omgewisselde pinterminals. Dit bedrag is dus door de klanten niet betaald aan Albert Heijn, maar aan [naam 3] . Van de bankrekening van [naam 3] is dit bedrag vervolgens, kort na ontvangst op de bankrekening, door middel van contante geldopnames bij geldautomaten in Den Haag, [woonplaats 5] en [geboorteplaats 4] opgenomen. De verdachte is door verschillende verbalisanten herkend als de persoon die de bedragen heeft opgenomen. Weliswaar zijn, zoals de raadsman stelt, niet alle beelden van de geldopnames even duidelijk, maar in combinatie met de overige bewijsmiddelen, kan de rechtbank toch vaststellen dat [de verdachte] de persoon is geweest die het geld heeft opgenomen. De rechtbank wijst op de bij de verdachte in zijn woning aangetroffen kledingstukken die overeenkomen met de kledingstukken die de persoon op de beelden draagt en de verklaring van [naam 3] dat hij op verzoek van ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 3] ’ de eenmanszaak [naam 3] Koerier heeft opgericht en de bankpas en pincode van zijn nieuwe bedrijf aan ‘ [bijnaam 1] ’ heeft gegeven. De rechtbank wijst verder op de chatgesprekken die zijn aangetroffen in de telefoon van de verdachte over de afspraak bij de Kamer van Koophandel, het ontvangen van pinapparaten door [naam 3] en het afstaan van deze apparaten aan de verdachte. Voorts wijst de rechtbank op het in de woning van de verdachte aangetroffen huurcontract van Worldline met betrekking tot de huur van pinterminals op naam van [naam 3] Koerier en het IP-adres behorende bij zijn woning, waarmee via internetbankieren is ingelogd op het account behorend bij de ING-bankrekening van [naam 3] .
De rechtbank stelt vast dat de klanten van Albert Heijn zijn opgelicht. De boodschappen werden bezorgd door een persoon die zich voordeed als bonafide medewerker van Albert Heijn, maar dat niet was. De bezorger had namelijk nooit de intentie om de klanten hun boodschappen aan Albert Heijn te laten betalen. Hij bood ze bewust de ‘verkeerde’ pinterminal aan. De klanten dachten dat ze, door gebruik te maken van deze pinterminal, betaalden aan Albert Heijn. Dit was niet het geval. Het geld ging namelijk direct naar de bankrekening van [naam 3] , waar de verdachte over beschikte. Als de klanten dit hadden geweten, hadden ze nooit op deze wijze betaald.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte als medepleger (in ieder geval tezamen met [naam 3] en de bezorger [naam 13] ) betrokken was bij deze, onder 1 ten laste gelegde, oplichting. De verdachte heeft [naam 3] verzocht een bedrijf te starten, een zakelijke bankrekening te openen en heeft beschikt over het huurcontract voor de gebruikte pinterminals en de pinpas van [naam 3] . Ten slotte is de verdachte ook betrokken geweest bij het opnemen van de op de bankrekening van [naam 3] gestorte geldbedragen, afkomstig van de klanten van Albert Heijn.
Door het pinnen van het door oplichting verkregen geldbedrag, heeft de verdachte het van misdrijf afkomstige geld voorhanden gehad en omgezet van giraal naar chartaal geld. Hiermee heeft de verdachte de criminele herkomst van het geldbedrag verhuld en zich schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde opzetwitwassen.
Ten aanzien van feit 3 (parketnummer 09/272098-20): diverse pogingen oplichting klanten SNS bank
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , dat in gebruik was bij de verdachte, op 27 oktober 2020 is gebeld naar klanten van de SNS-bank. De rechtbank wijst in het bijzonder op de verklaring van [naam 14] , dat zij het telefoonabonnement behorend bij dit telefoonnummer heeft afgesloten voor de verdachte. Enkele gesprekken zijn met dit telefoonnummer gevoerd door een man, die op basis van zijn stem wordt herkend als de verdachte, en enkele gesprekken zijn gevoerd door een onbekend gebleven vrouw. Naar het oordeel van de rechtbank is deze stemherkenning (die gebaseerd is op tapgesprekken en verhoren van de verdachte waarin hij zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen) in combinatie met de vaststelling dat het gaat om een telefoonnummer dat in gebruik is bij de verdachte, voldoende om te concluderen dat [de verdachte] (een deel van) de gesprekken heeft gevoerd.
Op basis van de inhoud van de gevoerde gesprekken stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich – samen met de onbekend gebleven vrouw – schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot oplichting van de gebelde personen.