Geschil11.In geschil is of de aanslagen terecht aan eiseres zijn opgelegd.
12. Eiseres stelt ten eerste dat de aanslagen ten onrechte aan haar zijn opgelegd omdat de Verordening niet in werking is getreden. Daartoe stelt eiseres primair dat aan de stemgerechtigden de verkeerde vraag is voorgelegd. De vraag die is voorgelegd, namelijk of de stemgerechtigden voor of tegen de oprichting van de BIZ Noordwijkerhout Centrum zijn, is een andere vraag dan die volgens artikel 4, tweede lid, van de Wet op de bedrijveninvesteringszones (Wet BIZ) dient te worden beantwoord. Het is mogelijk dat een stemgerechtigde voor de oprichting van een bedrijveninvesteringszone is, maar zich niet kan vinden in de hoogte van de in de Verordening vastgestelde bijdrage, in het al dan niet ontbreken van differentiatie van het tarief op basis van de WOZ-waarde, de vrijstellingen of de afbakening van het gebied waarbinnen de bijdrage wordt geheven. Eiseres wijst hierbij op hetgeen is opgemerkt in Kamerstukken II, vergaderjaar 2013-2014, 33 917, nummer 3, bladzijden 4 en 6, waar het gaat over ‘inwerkingtreding van de verordening’. Subsidiair stelt eiseres daartoe dat het college niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt dat sprake is van voldoende steun. Meer subsidiair stelt eiseres dat niet is gebleken dat het college een inwerkingtredingsbesluit heeft genomen als in bedoeld in artikel 11.1 van de Uitvoeringsovereenkomst dat voldoet aan artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 6 en 9 van de Bekendmakingswet.
13. Eiseres stelt ten tweede dat de Verordening onverbindend is omdat subsidieverlening heeft plaatsgevonden in strijd met de regels uit de Verordening. Het college heeft, door de ambtshalve subsidieverlening, in strijd gehandeld met artikel 13, eerste lid, van de Verordening en daarmee ook in strijd met artikel 7, vierde lid, van de Wet BIZ. Gelet op het karakter van de BIZ-heffing als bestemmingsheffing, brengt een subsidieverlening in strijd met de regels van de Verordening en de Wet BIZ met zich dat de Verordening onverbindend dient te worden verklaard.
14. Eiseres stelt ten derde dat de Verordening niet in werking is getreden omdat niet is gebleken dat de draagvlakmeting zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat daarom niet is gebleken dat sprake is van voldoende steun. Het college heeft geen reglement draagvlakmeting vastgesteld. Ook anderszins heeft het college geen regels opgesteld voor het uitvoeren van de draagvlakmeting. De inzameling van stembiljetten is uitgevoerd door een derde partij, Parktrust. Het college had moeten onderkennen dat zich hier een gevaar voordoet met betrekking tot belangenverstrengeling. Zelfs als de stembiljetten in een gesloten envelop worden meegegeven bestaat de mogelijkheid om de uitslag van de stemming te beïnvloeden, bijvoorbeeld door alleen stembiljetten van vermeende voorstanders van de BIZ in te zamelen. Hetgeen de notaris heeft vastgesteld zegt niets over de vraag of de notaris wel alle stembiljetten heeft geteld die in de postbus van de gemeente zijn gestopt, die per post aan de gemeente zijn verstuurd en die aan een medewerkster van Parktrust zijn meegegeven. Nu niet kan worden vastgesteld dat de draagvlakmeting zorgvuldig heeft plaatsgevonden, dient de uitslag van de draagvlakmeting buiten beschouwing te worden gelaten.
15. Ten slotte stelt eiseres dat als de Verordening niet op 1 januari 2023 in werking is getreden, de Uitvoeringsovereenkomst dan ook niet in werking is getreden, gelet op artikel 11.1 van de Uitvoeringsovereenkomst. Dit heeft dan weer tot gevolg dat de Verordening in verband met artikel 7, derde lid, van de Wet BIZ onverbindend is.
16. Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd weersproken.
Beoordeling van het geschil
De wet- en regelgeving
17. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet BIZ kan de gemeenteraad onder de naam BIZ-bijdrage een belasting instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (bedrijveninvesteringszone).
18. Artikel 4, eerste tot en met derde lid, van de Wet BIZ luidt:
“1. De verordening waarbij de BIZ-bijdrage wordt ingesteld treedt niet in werking dan nadat gebleken is van voldoende steun onder de bijdrageplichtigen.
2. Het college van burgemeester en wethouders stelt iedere bij de gemeente bekende bijdrageplichtige na vaststelling van de verordening in de gelegenheid zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding uit te spreken. In afwijking van het peilmoment, bedoeld in artikel 1, derde en vierde lid, wordt degene die blijkens de bij de gemeente op dat moment bekende gegevens een onroerende zaak in de beoogde bedrijveninvesteringszone gebruikt of daarvan het genot heeft aangemerkt als bijdrageplichtige.
3. Bij de toepassing van het tweede lid zorgt het college van burgemeester en wethouders dat alle bijdrageplichtigen zijn geïnformeerd over de strekking van de verordening.”
19. Artikel 5 van de Wet BIZ luidt, voor zover hier van belang:
“1. Van voldoende steun is sprake indien na toepassing van artikel 4 blijkt dat:
a. ten minste de helft van de bijdrageplichtigen zich voor of tegen inwerkingtreding heeft uitgesproken,
b. ten minste tweederde deel daarvan zich vóór inwerkingtreding heeft uitgesproken, en
c. de som van de WOZ waarden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van onroerende zaken in gebruik bij danwel in eigendom van bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken vóór inwerkingtreding hoger is dan de som van de WOZ waarden in gebruik bij danwel in eigendom van bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken tegen inwerkingtreding.(...)
”
20. Artikel 7 van de Wet BIZ luidt, voor zover hier van belang:
“1. De opbrengst van de BIZ-bijdrage wordt als subsidie verstrekt aan de bij de verordening aangewezen vereniging of stichting. De perceptiekosten kunnen hierop in mindering worden gebracht indien dit in de verordening is bepaald.
2. De verordening wijst uitsluitend als vereniging of stichting aan:
a. een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid:
1°. waarvan alle beoogde bijdrageplichtigen lid zijn of dit desgewenst met onmiddellijke ingang kunnen worden,
2°. waarvan de contributie op jaarbasis niet hoger is dan € 50,–, en
3°. die als statutaire doelstelling uitsluitend heeft het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, of
b. een stichting:
1°. waarvan ten minste tweederde van de leden van het bestuur afkomstig is uit de kring van beoogde bijdrageplichtigen, en
2°. die als statutaire doelstelling uitsluitend heeft het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid.
3. In aanvulling op het tweede lid wijst de verordening uitsluitend een vereniging of stichting aan waarmee de gemeente ter uitvoering van de verordening een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten, waarin is bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
4. De gemeenteraad stelt bij verordening de nodige regels, met inbegrip van de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de subsidie wordt verstrekt.
(...)”
21. Artikel 13, eerste lid, van de Verordening luidt:
“
Artikel 13 Subsidieverlening
1. De subsidie wordt jaarlijks door het college verleend aan de stichting voor de uitvoering van de activiteiten die zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst. De subsidie wordt verleend op een daartoe gedane aanvraag, die vergezeld moet gaan van de in de uitvoeringsovereenkomst genoemde stukken.”
22. Artikel 17 van de Verordening luidt:
“Artikel 17 Inwerkingtreding1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag nadat het college heeft bekendgemaakt dat van voldoende steun als bedoeld in artikel 4 van de wet is gebleken. 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2023.”
De beoordeling van de standpunten van eiseres
23. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet BIZ stelt het college van burgemeester en wethouders iedere bij de gemeente bekende bijdrageplichtige na vaststelling van de verordening in de gelegenheid zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding van die verordening uit te spreken. De beoogde bijdrageplichtigen in de BIZ-zone Noordwijkerhout Centrum hebben de in 4 en 6 genoemde stukken tezamen met het stembiljet ontvangen. Op dat moment was de Verordening ook reeds vastgesteld en te raadplegen. Gelet hierop en gelet op de (onweersproken) verklaring van verweerder dat de Noordwijkerhoutse ondernemingsvereniging voorafgaand aan de draagvlakmeting is ingegaan op de BIZ en dat het precieze BIZ-gebied duidelijk was, is de rechtbank van oordeel dat de beoogde bijdrageplichtigen voorafgaande aan de stemming in verband met de draagvlakmeting voldoende zijn geïnformeerd over de inhoud, werking en gevolgen van de Verordening waarbij de BIZ-bijdrage werd ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank was het voor de bijdrageplichtigen verder voldoende duidelijk dat zij met het stemformulier, waarin stond voor of tegen ‘de oprichting van de Bedrijveninvesteringszone (BIZ) Noordwijkerhout Centrum’, voor of tegen de inwerkingtreding van de Verordening stemden. Gelet hierop zijn de bijdrageplichtigen in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding van de Verordening uit te spreken, zodat is voldaan aan artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet BIZ. Dat in eerste instantie bij de Verordening een onjuiste kaart was afgedrukt in de bijlage ‘kaart gebied BIZ Noordwijkerhout Centrum’ maakt het oordeel niet anders omdat voor de bijdrageplichtigen het betreffende BIZ-gebied voldoende duidelijk was.
24. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Verordening treedt deze in werking met ingang van de eerste dag nadat het college heeft bekendgemaakt dat van voldoende steun als bedoeld in artikel 4 van de Wet BIZ is gebleken. Het door het college bekendmaken dat sprake is van voldoende steun als hiervoor bedoeld, is geen schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De bekendmaking daarvan hoeft daarom niet te voldoen aan de regels van artikel 3:42 van de Awb en artikel 6 en 9 van de Bekendmakingswet. In de Verordening zelf staat ook niet op welke wijze bekend moet worden gemaakt dat sprake is van voldoende steun. Naar het oordeel van de rechtbank is met de bekendmaking van de uitslag door het college op 30 november 2022 tijdens een persmoment en in het lokale nieuwsblad voldaan aan de bekendmaking als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Verordening. Dat geen inwerkingtredingsbesluit is genomen als bedoeld in artikel 11.1 van de Uitvoerings-overeenkomst doet aan het inwerkingtreden van de Verordening niet af, nu de Wet BIZ, noch de Verordening verplicht tot het nemen van een dergelijk inwerkingstredingsbesluit.
25. Eiseres heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in strijd met artikel 7, vierde lid, van de Wet BIZ of in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Verordening heeft gehandeld. De rechtbank ziet reeds daarom in dit standpunt geen aanleiding om de aanslagen te vernietigen.
26. Uit de memorie van toelichtingbij artikel 4 van de Wet BIZ volgt dat de wetgever het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid heeft gegeven om naar eigen inzicht invulling te geven aan een eerlijke procedure voor het uitvoeren van de draagvlakmeting. De regels met betrekking tot de draagvlakmeting staan in artikel 5 van de Wet BIZ. De draagvlakmeting heeft plaatsgevonden conform hetgeen bepaald is in artikel 5 van de Wet BIZ. De aanwezigheid van een reglement draagvlakmeting is niet als vereiste opgenomen in de Wet BIZ noch in de Verordening. Verweerder heeft verklaard dat voor zover de stembiljetten in gesloten enveloppen aan de medewerkster van Parktrust zijn meegegeven, deze allemaal op correcte wijze zijn overgedragen aan de notaris. Vervolgens zijn deze door de notaris in het bijzijn van een medewerker van de gemeente geopend, waarna de stemmen zijn geteld. De rechtbank acht, gelet op de gedingstukken en hetgeen verweerder heeft verklaard, aannemelijk dat de draagvlakmeting op zorgvuldige wijze en volgens de regels van de Wet BIZ heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft met haar enkele stellingen en het wijzen op mogelijke onzorgvuldigheden die zich voor kunnen doen, niet aannemelijk gemaakt dat de notaris niet alle stembiljetten heeft geteld, noch dat bij die draagvlakmeting sprake was van onzorgvuldigheden of onregelmatigheden.
27. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de Verordening naar het oordeel van de rechtbank op 1 januari 2023 in werking getreden. Dit betekent dat de stelling van eiseres dat de Verordening onverbindend is omdat de Uitvoeringsovereenkomst niet in werking is getreden, doordat de Verordening niet op 1 januari 2023 inwerking is getreden, ook niet slaagt.
28. De rechtbank stelt vast dat verweerder enkel in de beroepsprocedure over het jaar 2024 de publicatie van 8 september 2023, Gemeenteblad 2023, nr. 387960 (waarin de uitslag van de draagkrachtmeting was opgenomen) heeft overgelegd en niet in de bezwaarprocedures over de onderhavige jaren en in de beroepsprocedure over het jaar 2023. In de bezwaarfase 2023 was deze publicatie er evenwel nog niet. Dit betekent dat verweerder in de bezwaarprocedure over 2024 en in de beroepsprocedure over 2023 niet heeft voldaan aan de artikelen 7:4, tweede lid, en 8:42 van de Awb. De rechtbank gaat hier evenwel met toepassing van artikel 6:22 van de Awb aan voorbij nu eiseres niet in haar procesbelangen is geschaad. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase over het jaar 2024 is deze publicatie namelijk aan de orde gekomen en het was via internet voor haar toegankelijk, zodat zij daarover kon beschikken.
29. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
30. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.