ECLI:NL:RBDHA:2024:19305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
C/09/669738 / HA RK 24-430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van staatloosheid van verzoeker met Palestijnse afkomst

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van een verzoeker die de staatloosheid wilde laten vaststellen. Het verzoekschrift was ingediend op 12 juli 2024 en betrof de vaststelling van de staatloosheid van de verzoeker, die van Palestijnse afkomst is. De verzoeker beschikte over verschillende documenten, waaronder een origineel reisdocument voor Palestijnen en een UNRWA-kaart, maar zijn nationaliteit kon niet worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in Nederland woont en dat hij onmiddellijk belang heeft bij het verzoek. De beoordeling richtte zich op de nationaliteit van verzoeker in relatie tot Palestina, Syrië, Saoedi-Arabië en Turkije. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet als onderdaan van een van deze landen kan worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker door geen enkele staat als onderdaan wordt erkend, waardoor zijn staatloosheid kan worden vastgesteld. De beschikking werd gegeven door mr. C.S.F. de Nijs, met mr. P. Hillebrand als griffier, en werd uitgesproken tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 24-430
Zaaknummer: C/09/669738
Datum beschikking: 21 november 2024

Beschikking op het op 12 juli 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.P.J. Cain te Roermond.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. S. Deniz.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 13 september 2024 van de IND;
- de brief van 24 september 2024 van verzoeker.
Omdat het advies van de IND overeenstemt met wat is verzocht, heeft de rechtbank aanleiding gezien om zonder mondelinge behandeling op het verzoek te beslissen. Partijen hebben hiermee ingestemd.

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van de staatloosheid van verzoeker.
De IND concludeert tot toewijzing van het verzoek.

Feiten

De volgende feiten blijken uit het dossier dan wel zijn door de IND vastgesteld, zodat de rechtbank deze als vaststaand aanneemt.
  • Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , Syrië, uit een Palestijnse vader en een Syrische moeder.
  • Verzoeker is op 5 augustus 2021 Nederland ingereisd.
  • Voor zijn komst naar Nederland heeft verzoeker gedurende zeven jaar verblijf gehad in Saoedi-Arabië en ongeveer twee jaar in Turkije.
  • Verzoeker staat geregistreerd bij de ‘General Authority for Palestine Arab Refugees (GAPAR)’, de Syrische overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de registratie van Palestijnen in Syrië.
  • Aan verzoeker is met ingang van 9 augustus 2021 een verblijfsvergunning asiel afgegeven, geldig tot 9 augustus 2026.
  • De nationaliteit van verzoeker is met deze inwilliging niet komen vast te staan en is daarom geregistreerd als ‘onbekend’.
  • Verzoeker staat in de Basisregistratie Personen geregistreerd met nationaliteit ‘onbekend’.
- Verzoeker beschikt over een origineel reisdocument voor Palestijnen, afgegeven door de Syrische autoriteiten, een origineel uittreksel uit het geboorteregister voor Palestijnen uit Syrië, een origineel familie uittreksel van het Algemeen Orgaan voor de Palestijns-Arabische Vluchtelingen, welk stukken op echtheid zijn onderzocht door Bureau documenten van de IND dan wel de Koninklijke Marechaussee en zijn echt bevonden.
- Verder beschikt verzoeker over een UNRWA-kaart van 14 september 2021, welke is onderzocht maar waarover geen advies mogelijk was, een UNRWA-kaart van 2 januari 2023 en een UNRWA-kaart van 5 april 2024, welke stukken niet op echtheid zijn onderzocht.

Beoordeling

Juridisch kader
Het verzoek is gebaseerd op artikel 2 van de Wet van 7 juni 2023, houdende regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid, Staatsblad 2023, 230 (Wet vaststellingsprocedure staatloosheid).
Op basis van lid 1 van genoemd artikel kan een ieder die, buiten een bij enige rechterlijke instantie aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft en in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, bij deze rechtbank een verzoek indienen tot vaststelling van zijn staatloosheid. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip staatloos was. De rechtbank stelt op basis van lid 2 van dit artikel de staatloosheid vast, indien hem niet is gebleken dat de betrokkene door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verzoeker in Nederland woont. Verder is niet in geschil dat verzoeker onmiddellijk belang heeft bij het verzoek tot vaststelling van staatloosheid, zodat hij ontvankelijk is in zijn verzoek.
Relevante landen
Omdat verzoeker stelt van Palestijnse afkomst te zijn en tot zijn vertrek in 2011 in Syrië te hebben gewoond en verder in Saoedi-Arabië en Turkije heeft verbleven, ziet de rechtbank aanleiding om de Palestijnse Gebieden, Syrië, Saoedi-Arabië en Turkije in de beoordeling te betrekken.
Wordt verzoeker als onderdaan van Palestina beschouwd?
Gelet op het echt bevonden reisdocument voor Palestijnen en de kopie van de UNRWA-kaart kan volgens de rechtbank worden vastgesteld dat verzoeker van Palestijnse afkomst is. Op basis van de voor handen zijnde stukken valt echter niet vast te stellen dat verzoeker de Palestijnse nationaliteit heeft verkregen. Voor zover verzoeker wel de Palestijnse nationaliteit zou hebben, geldt dat Nederland de staat Palestina, en dus ook de Palestijnse nationaliteit, niet erkent. Voor Nederland gelden Palestijnen uit de Palestijnse gebieden daarom als staatloos.
Wordt verzoeker als onderdaan van Syrië beschouwd?
De Syrische nationaliteit kan op grond van de Syrische nationaliteitswetgeving onder andere worden verkregen door afstamming van een Syrische vader. Verzoeker stelt dat zijn vader niet de Syrische nationaliteit heeft verkregen vanwege zijn Palestijnse afkomst. Er bestaat geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de vader van verzoeker van Palestijnse afkomst is. Uit de openbare werkinstructie 2020/19 Palestijnen, p. 4 en 7, volgt dat Palestijnen niet kunnen naturaliseren in Syrië. Dit maakt het aannemelijk dat verzoeker en zijn vader niet door naturalisatie de Syrische nationaliteit hebben verkregen. Dat verzoeker niet de Syrische nationaliteit heeft, wordt bevestigd door het feit dat verzoeker in het bezit is van een reisdocument voor Palestijnen, welke is afgegeven door de Syrische autoriteiten, waaruit blijkt dat verzoeker in Syrië is geregistreerd als een Palestijn en niet als Syrisch staatsburger. Een en ander wordt ook bevestigd door de overgelegde UNWRA-kaart. Ondanks dat deze kaart niet op echtheid is onderzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan dit document te twijfelen.
De moeder van verzoeker heeft de Syrische nationaliteit, wat ook blijkt uit het echt gevonden familie uittreksel. De moeder kan op grond van de Syrische nationaliteitwetgeving haar nationaliteit alleen doorgeven aan kinderen die in Syrië zijn geboren als er geen wettige familieband met de vader is vastgesteld. Uit het familie uittreksel blijkt dat er sprake was van een geldig huwelijk tussen de ouders van verzoekers, zodat van deze uitzondering geen sprake is.
De rechtbank vindt het – gelet op het voorgaande – niet aannemelijk dat verzoeker beschikt over de Syrische nationaliteit.
Wordt verzoeker als onderdaan van Saoedi-Arabië beschouwd?
Verzoeker heeft van 2011 tot 2018 in Saoedi-Arabië gewoond. Verzoeker had de eerste drie maanden van zijn verblijf daar een visum voor familiebezoek. Dit visum is nooit verlengd. Na afloop van deze drie maanden had verzoeker daarom geen verblijfsrecht in Saoedi-Arabië. De moeder van verzoeker verblijft in Saoedi-Arabië op grond van een verblijfsvergunning omdat zij is getrouwd met iemand uit Saoedi-Arabië. Dit biedt echter geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verzoeker de Saoedische nationaliteit heeft verkregen. Daar komt bij dat verzoeker van Palestijnse afkomst is en daarmee is uitgesloten van naturalisatie in Saoedi-Arabië. Bovendien is in het algemeen vereist dat men minimaal tien jaar in Saoedi-Arabië moet hebben gewoond, wat niet het geval is bij verzoeker.
Ook is niet gebleken dat de moeder van verzoeker de Saoedische nationaliteit heeft verkregen, waarbij geldt dat de nationaliteit voornamelijk via de vader wordt overgedragen en niet door de moeder. Uitzondering hierop is mogelijk wanneer het kind in Saoedi-Arabië is geboren en de vader van het kind onbekend is dan wel geen nationaliteit heeft. Hiervan is in dit geval geen sprake.
De rechtbank vindt het – gelet op het voorgaande – niet aannemelijk dat verzoeker beschikt over de Saoedische nationaliteit.
Wordt verzoeker als onderdaan van Turkije beschouwd?
Verzoeker heeft van 2018 tot eind 2020 in Turkije verbleven op grond van een studievergunning. Deze vergunning was geldig tot 2019 en kon niet worden verlengd. Verzoeker heeft geen bescherming gezocht in Turkije. Hij heeft in de asielprocedure verklaard niet in Turkije te zijn genaturaliseerd dan wel op andere wijze de Turkse nationaliteit te hebben verkregen.
De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verzoeker de Turkse nationaliteit heeft verkregen.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat verzoeker door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd, zodat de staatloosheid van verzoeker kan worden vastgesteld.

Beslissing

De rechtbank:
stelt de staatloosheid van verzoeker vast.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2024.