ECLI:NL:RBDHA:2024:19296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
NL23.9909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen onterecht opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die aan eiseres was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel, opgelegd op 21 maart 2023, werd als onterecht beoordeeld, omdat eiseres ten onrechte in de Vreemdelingenbewaring (VBL) was geplaatst. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat eiseres recht had op schadevergoeding voor de dagen dat zij onterecht in de VBL verbleef. De rechtbank stelde vast dat eiseres zich op zes specifieke dagen had gemeld in de VBL, en kende haar een schadevergoeding toe van € 150,00, berekend op basis van € 25,00 per dag voor de zes dagen dat zij onterecht in haar bewegingsvrijheid was beperkt. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor een volledige schadevergoeding, aangezien eiseres niet had aangetoond dat zij op alle dagen in de VBL verbleef. Daarnaast werden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.312,50, die de minister diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier E.A. Ruiter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9909

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

geboren op [geboortedatum] ,
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. Met een besluit van 21 maart 2023 heeft de minister aan eiseres een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
Eiseres heeft tegen de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.3.
De rechtbank heeft op 14 juli 2023 het onderzoek heropend en de gemachtigde van eiseres verzocht om te reageren op wat de gemachtigde van de minister op de zitting van
4 mei 2023 naar voren heeft gebracht. Eiseres heeft op 3 juni 2024 gereageerd.
1.4.
Na toestemming van partijen om de zaak zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

2. Op 21 maart 2023 heeft de minister aan eiseres een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 opgelegd en haar verplicht om met ingang van 21 maart 2023 te verblijven in de gemeente, alwaar zij in het kader van deze maatregel in de VBL zich dient op te houden. De minister heeft overwogen dat eiseres geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. De minister heeft de vrijheidsbeperkende maatregel op 18 april 2023 opgeheven, omdat deze rechtbank een voorlopige voorziening heeft toegewezen. Eiseres had daardoor (procedureel) rechtmatig verblijf.
3. Nu de vrijheidsbeperkende maatregel – achteraf gezien – ten onrechte aan eiseres is opgelegd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Partijen zijn verdeeld over de vraag hoeveel schadevergoeding aan eiseres dient te worden toegekend voor de dagen dat zij in de VBL heeft verbleven en in haar vrijheid beperkt is geweest.
4. Op de zitting van 4 mei 2023 heeft de gemachtigde van de minister erkend dat de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 ten onrechte aan eiseres is opgelegd. Hij heeft verklaard dat eiseres zich in de periode van 21 maart 2023 tot en met 18 april 2023 zes maal bij de VBL heeft gemeld, te weten op 27 maart 2023,
28 maart 2023, 31 maart 2023, 5 april 2023, 11 april 2023 en 18 april 2023. Op die dagen heeft eiseres voldaan aan de op haar rustende meldplicht. Eiseres komt alleen voor schadevergoeding in aanmerking voor de zes dagen waarop zij zich in de VBL heeft gemeld. Op de dagen dat eiseres zich niet heeft gemeld in de VBL, heeft zij volgens de gemachtigde van de minister geen recht op een schadevergoeding, omdat zij toen niet in haar bewegingsvrijheid beperkt is geweest. Eiseres heeft recht op een schadevergoeding voor zes dagen keer € 25,00 is € 150,00.
5. Eiseres heeft in reactie daarop aangevoerd dat de vrijheidsbeperkende maatregel over de periode van 21 maart 2023 tot 18 april 2023 ten onrechte aan haar is opgelegd. Zij vindt dat zij over die periode recht heeft op een volledige schadevergoeding. Eiseres wijst er daarbij op dat de vrijheidsbeperkende maatregel bij haar voor veel stress heeft gezorgd en dat zij reiskosten heeft moeten maken. Eiseres wijst verder op een afschrift van WhatsApp-gesprekken met het COa [2] , waarin is aangegeven dat zij zich moet melden in de VBL.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen aan eiseres voor zes dagen die zij ten onrechte in de VBL heeft verbleven. De rechtbank volgt wat de minister daarover op de zitting heeft aangegeven, zoals hiervoor weergegeven onder 4. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de vrijheidsbeperkende maatregel bij eiseres stress heeft veroorzaakt en dat haar leven daardoor is belemmerd, bestaat geen grond om eiseres een volledige schadevergoeding toe te kennen over de periode van 21 maart 2023 tot 18 april 2023. Zoals de minister terecht op de zitting heeft gesteld, heeft eiseres alleen recht op schadevergoeding voor de zes dagen waarop zij zich in de VBL heeft gemeld en daar daadwerkelijk heeft verbleven. De verwijzing van eiseres naar de WhatsApp-gesprekken, waarin het COa aangeeft dat eiseres zich moet melden, maakt het niet anders. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode van 21 maart 2023 tot 18 april 2023 in de VBL heeft verbleven en zich op alle dagen in die periode heeft gemeld. Dit geldt temeer nu eiseres heeft verklaard dat zij verbleef bij een gastgezin in verband met het volgen van een opleiding in [plaats] .

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is gegrond, omdat deze – achteraf gezien – ten onrechte aan eiseres is opgelegd.
8. Nu eiseres zonder titel in haar bewegingsvrijheid is beperkt, gaat de rechtbank er van uit dat sprake is geweest van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft gehad. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres immateriële schade heeft geleden van € 25,00 per dag dat zij zonder rechtstitel vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt met de minister vast dat eiseres ten onrechte gedurende 6 dagen, namelijk op 27 maart 2023, 28 maart 2023, 31 maart 2023, 5 april 2023, 11 april 2023 en 18 april 2023, in haar bewegingsvrijheid is beperkt. Daarom bestaat aanleiding om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiseres van een totaalbedrag aan schade van € 150,00. De schadevergoeding bedraagt daarom 6 x € 25,00 = € 150,00.
9. De rechtbank ziet aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een 0,5 punt voor het geven van een reactie op het standpunt van de minister, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 150,00;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.