ECLI:NL:RBDHA:2024:19288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
23/6724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging naar Nederland van Afghan Security Guard

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 september 2024, in de zaak tussen een eiser uit Afghanistan en de minister van Buitenlandse Zaken, wordt het beroep van de eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland beoordeeld. De eiser had verzocht om overbrenging op 1 december 2022, maar zijn verzoek werd afgewezen omdat hij niet behoort tot de groepen waarvoor speciale voorzieningen zijn getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is, aangezien de eiser zich pas na de afgebakende periode heeft gemeld en niet direct in dienst was bij het ministerie van Defensie, maar bij een subcontractor. De rechtbank stelt vast dat de criteria voor overbrenging zijn neergelegd in de Kamerbrief, die specifiek aangeeft dat alleen Afghanen die voor 11 oktober 2021 een verzoek hebben ingediend in aanmerking komen voor overbrenging.

De eiser betoogt dat hij, gezien zijn situatie, in aanmerking zou moeten komen voor overbrenging en dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd is. Hij verwijst naar zijn werk als bewaker voor de Nederlandse militaire missie in Afghanistan en stelt dat hij niet in staat was zich voor de deadline te melden. De rechtbank wijst erop dat het beleid veel beleidsruimte biedt en dat de afwijzing van de eiser niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de ASG-bewakers die wel zijn overgebracht zich mogelijk wel voor de deadline hebben gemeld.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het beroep ongegrond is en dat de eiser en zijn gezinsleden niet in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6724

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 1 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek om overbrenging naar Nederland gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. M.D. Barendrecht.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 1 december 2022 heeft eiser verweerder verzocht om hem en zijn gezinsleden over te brengen naar Nederland. Eiser stelt dat hij in de periode van 2008 tot en met 2010 heeft gewerkt als bewaker van Afghan Security Guard (ASG) voor de Nederlandse militaire missie in Afghanistan. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet is opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en niet behoort tot één van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief). [1] Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het daarvoor van belang is dat eiser zich pas na de afgebakende periode heeft gemeld, te weten op 1 december 2022, en dat eiser niet rechtstreeks in dienst was bij het ministerie van Defensie, maar bij een ‘subcontractor’.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat hij gezien zijn situatie in aanmerking komt voor overbrenging naar Nederland en dat verweerder de afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat eiser niet direct in dienst was bij de Nederlandse overheid maakt niet dat zijn aanvraag zonder meer kan worden afgewezen. Immers vrijwel al het Afghaanse personeel heeft via indirecte constructies voor Nederland gewerkt. Daarnaast was er wel sprake van een arbeidsovereenkomst tussen eiser en ministerie van Defensie. Ook zou Defensie zelf een database hebben met informatie over het ASG-personeel. Dat eiser niet in staat was zich voor 11 oktober 2021 te melden kan gezien de situaties van personen met een vergelijkbare achtergrond goed begrepen worden. Verder beroept eiser zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat andere ASG-bewakers wel zijn overgebracht naar Nederland. Ter onderbouwing van zijn standpunten verwijst hij naar informatie van Vluchtelingenwerk Nederland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
5. Het gaat hierbij onder meer om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. Uit de Kamerbrief volgt dat Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de op 11 oktober 2021 bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 (later bijgesteld naar 600) Afghanen (inclusief kerngezinnen).
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat onder de bedoelde afgebakende groep alleen de Afghanen vallen die voor 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie. Zoals verweerder eerder in vergelijkbare zaken heeft toegelicht wordt met de “nu bij Defensie beschikbare data”, zoals genoemd in de Kamerbrief, de mailboxen bedoeld waarin de verzoeken om overbrenging zijn binnengekomen en niet of eiser in een mogelijk bij het ministerie van Defensie aanwezig ander databestand is opgenomen (geweest). Dit wordt ondersteund door diezelfde Kamerbrief, waarin onder het kopje “Verdere uitvoering motie-Belhaj” is uiteengezet dat berichten die zijn ontvangen in de speciale mailbox kabul@minbuza.nl (op een aantal concreet genoemde uitzonderingen na) zijn opgenomen “in de eerder aangekondigde database”. Het kabinet heeft daarbij verwezen naar de Kamerbrief van 14 september 2021 waarin ook is aangegeven dat alle hulpverzoeken die per e-mail zijn ontvangen, zullen worden opgenomen in een database die kan dienen als referentie. [2] Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het verzoek van eiser om overbrenging van 1 december 2022 niet tijdig is ingediend waardoor eiser geen deel uitmaakt van de afgebakende groep.
7. Nu eiser niet valt onder afgebakende groep zoals bedoeld in de Kamerbrief, heeft verweerder niet hoeven te toetsen of eiser voldoet aan de overige criteria van de speciale voorziening. De hiertegen ingediende gronden zullen dan ook niet worden besproken.
8. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt eveneens niet tot het oordeel dat verweerder alsnog de komst van eiser naar Nederland had moeten faciliteren. De ASG-bewakers die wel naar Nederland zijn overgebracht, hadden zich mogelijk wel voor 11 oktober 2021 bij het ministerie van Defensie gemeld. Hoewel verweerder te kennen heeft gegeven in twee gevallen ten onrechte verzoekers naar Nederland te hebben overgebracht, omdat zij niet voor 11 oktober 2021 om overbrenging hebben verzocht, heeft verweerder er terecht op gewezen dat gemaakte fouten niet hoeven te worden herhaald.
9. De omstandigheid dat eiser gevaar loopt in Afghanistan kan – ondanks het feit dat de rechtbank begrijpt dat dit voor eiser juist het belangrijkste punt is – zoals ook door de Afdeling reeds is bevestigd, niet worden betrokken bij de beoordeling. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid en dat het kabinet daarbij veel beleidsruimte heeft.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser en zijn gezinsleden niet in aanmerking komen voor overbrenging. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.Kamerstukken II 2020/2021, 27 925 nr. 808, p. 9.