In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 24 januari 2024 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij haar referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiseres heeft de minister in gebreke gesteld, en de rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. Het beroep is gegrond verklaard.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin het 'first in first out'-principe is vastgesteld voor het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De minister heeft aangegeven de aanvraag van eiseres in juli 2025 te kunnen behandelen, wat betekent dat er vóór 29 september 2025 een beslissing moet worden genomen. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de tijd krijgt tot 29 september 2025 om een besluit te nemen, en dat de minister in de proceskosten van eiseres wordt veroordeeld tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier T.H. Bos, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.