ECLI:NL:RBDHA:2024:19231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
09/133441-24, 09/103002-23, 09/125571-23, 09/146384-23 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het volwassenenstrafrecht bij ernstige geweldsdelicten door een 19-jarige verdachte

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot doodslag, diefstal met geweld, en afpersing. De verdachte, geboren in 2004, heeft in de periode van december 2022 tot april 2024 een reeks gewelddadige feiten gepleegd, waaronder het schieten met een vuurwapen op de openbare weg en het gebruik van geweld bij diefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte, het jeugdstrafrecht niet van toepassing is, gezien de ernst van de feiten en de uitgebreide jeugdinterventies die de verdachte heeft ondergaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een taakstraf van 180 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan het slachtoffer van de vernieling. De verdachte is preventief gedetineerd en heeft een zorgelijke ontwikkelingsachtergrond, wat de rechtbank heeft meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/133441-24, 09/103002-23, 09/125571-23, 09/146384-23 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 21 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
thans preventief gedetineerd in Justitieel Complex [plaatsnaam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzittingen van 25 juli 2024 en 17 oktober 2024 (pro forma) en 7 november 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Kooijmans en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.G. Cantarella naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I (09/133441-24)
Feit 1: medeplegen van poging tot doodslag, gepleegd op 15 april 2024 in
's-Gravenhage tegen [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of een of meer nog onbekende voorbijganger(s) (hierna: de slachtoffers);
Feit 2: medeplegen van poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming, gepleegd op 15 april 2024 in
's-Gravenhage tegen [naam 1] ;
Feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
[naam 7] toebehoort vernielen en/of beschadigen, gepleegd op 15 april 2024 in
's-Gravenhage;
Feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, gepleegd op 15 april 2024 in
's-Gravenhage;
Dagvaarding II (09/103002-23)
Feit 1: poging tot afpersing in vereniging, gepleegd op 22 maart 2023 in 's-Gravenhage tegen [naam 8] ;
Feit 2: diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 22 maart 2023 in 's-Gravenhage tegen [naam 8] ;
Dagvaarding III (09-125571-23)
Diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 3 april 2023 in Zoetermeer tegen [naam 9] ;
Dagvaarding IV (09-146384-23)
Diefstal, gepleegd op 16 december 2022 in 's-Gravenhage tegen [naam 10] .

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Inzake dagvaarding I heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Wat betreft feit 1 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat partiële vrijspraak dient te volgen van het onderdeel medeplegen.
Inzake dagvaarding II heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Voor wat betreft feiten 1 en 2 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat partiële vrijspraak dient te volgen voor het onderdeel medeplegen. Ten aanzien van feit 1 dient eveneens partiële vrijspraak te volgen van de geweldshandeling die ziet op het houden van het mes tegen de jas van [naam 8] .
Inzake dagvaarding III heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde met uitzondering van het onderdeel medeplegen. Van dat onderdeel moet de verdachte worden vrijgesproken.
Inzake dagvaarding IV heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dagvaarding I heeft de raadsman zich aangaande de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 3 en 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van dagvaarding II heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van dagvaarding III heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het gebruik van een mes. Van dat onderdeel op de tenlastelegging dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van dagvaarding IV heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Vrijspraak
dagvaarding I - feit 2
Op 15 april 2024 is door [naam 1] aangifte gedaan van een inbraak in zijn bedrijfspand. Uit het procesdossier volgt dat door een ter plaatse gekomen verbalisant is geconstateerd dat de deur van het bedrijfspand was afgesloten en dat bij deze deur geen braakschade te zien was. Wel hoorde hij het alarm van het bedrijfspand afgaan en stond er een kantelraam op ongeveer twee meter hoogte open. Voor zover kon worden vastgesteld waren er geen goederen uit het bedrijfspand gestolen.
Op basis van het procesdossier is naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze vast komen te staan dat een poging tot inbraak in het bedrijfspand heeft plaatsgevonden, laat staan dat de verdachte, al dan niet met anderen, hierbij betrokken zou zijn geweest. De hierboven weergegeven omstandigheden, te weten het openstaande bovenraam en het feit dat het alarm is afgegaan, zoals ter terechtzitting door de officier van justitie benoemd zijn onvoldoende om te kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een poging tot inbraak in het bedrijfspand van [naam 1] . Nu dit al niet is vast te stellen kan evenmin worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die zich tezamen en in vereniging, althans alleen, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak.
Dit leidt tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd en dat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
3.4
Vrijspraak
dagvaarding IV
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het bij dagvaarding IV tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
3.5
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Dagvaarding I – feit 1
Voorwaardelijk opzet?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte (strafrechtelijk) gekwalificeerd kan worden. Beoordeeld moet worden of het schieten met een vuurwapen op straat, in de richting van personen, een poging tot doodslag oplevert. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
Voor een bewezenverklaring van vol opzet gericht op het overlijden van de potentiële slachtoffers bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte dan in voorwaardelijke zin opzet had op de dood van de slachtoffers, waarmee zou zijn voldaan aan het voor een poging tot doodslag vereiste opzet. Daarvoor dient te worden vastgesteld dat de verdachte zich met zijn handelen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van de slachtoffers als gevolg van zijn handelen zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans was dat het handelen van de verdachte tot de dood van de slachtoffers zou leiden. De rechtbank stelt vast dat de verdachte, een ongeoefend schutter, op de openbare weg een scherp schietend vuurwapen van de veiligheidsstand heeft gehaald en driemaal heeft geschoten, vanaf ongeveer 25 meter afstand, in de richting van verschillende personen. Dit betreft zowel de personen aan de overkant van de straat in (de buurt van) de bedrijfsbus, als de personen in de voorbijrijdende stadsbus. Op het moment dat de verdachte in de richting van de personen aan de overkant van de straat schoot, reed er immers een stadsbus door de vuurlijn. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij dit heeft gezien. Ook heeft hij verklaard dat hij wist dat er personen in de bedrijfsbus zaten. Verder heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard in de lucht te hebben geschoten om de personen aan de overkant van de straat op een afstand te houden. Op de beschikbare camerabeelden is te zien dat de verdachte het pistool iets hoger dan zijn hoofd heeft gehouden, met de loop naar voren. Uit het schadebeeld aan een op straat geparkeerde auto op enkele meters afstand van verdachte, zoals beschreven in het forensisch rapport, volgt dat de drie door verdachte afgevuurde kogels deze auto hebben geraakt. Hieruit concludeert de rechtbank dat de verdachte wel degelijk vooruit, en niet in de lucht heeft geschoten. Uit de door de verdachte ter terechtzitting in de zittingszaal aangewezen afstand concludeert de rechtbank tenslotte dat de afstand tussen verdachte en (de personen bij) de bedrijfsbus ongeveer 25 meter bedroeg. Het afvuren van drie kogels in de richting van personen op deze afstand is naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het doden van deze personen, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet in dit verband geen contra-indicaties die haar tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Het opzet van de verdachte was dus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van de slachtoffers.
De rechtbank overweegt dat de poging tot doodslag ten aanzien van [naam 1] niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit het procesdossier volgt dat [naam 1] achter de medeverdachten is aangerend en zich daarom niet aan de overkant van de straat bevond, op het moment dat de verdachte in die richting schoot. De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging daarom partieel worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het de verdachte ten tijde van zijn handelen ontbrak aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Hierdoor kan geen sprake zijn van voorwaardelijk opzet. De rechtbank ziet dit anders. De deskundigen die de verdachte hebben onderzocht in het kader van het persoonlijkheidsonderzoek, een psycholoog en een psychiater, hebben in hun rapportage geconcludeerd dat het tenlastegelegde hooguit in licht verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Dit staat in de weg aan de stelling dat bij hem ieder inzicht volledig ontbrak. De door de raadsman genoemde bij de verdachte bestaande angst en de bij hem geconstateerde stressorgerelateerde stoornis leiden de rechtbank evenmin tot die conclusie.
Medeplegen?
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft gehandeld. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Daarom zal de verdachte partieel worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Conclusie
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot doodslag van meerdere mensen.
In bijlage II heeft de rechtbank de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5.2
Dagvaarding II
Ten aanzien van feiten 1 en 2
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft gehandeld ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanwijzingen. De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
3.5.3
Dagvaarding III
De rechtbank acht, evenals de verdediging, de tenlastegelegde geweldshandeling genoemd onder streepje 3, te weten het zichtbaar bij zich dragen van een mes en/of tegen [naam 9] zeggen "geef me al je spullen of ik steek je dood", niet wettig en overtuigend bewezen. Het procesdossier bevat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van de ten laste gelegde geweldshandeling onder streepje 3.
Verder is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft gehandeld. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanwijzingen. De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.6
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de bewezenverklaring van de bij dagvaarding I onder 3 en 4 en de bij dagvaarding II en III ten laste gelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van dagvaarding I:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024118844, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 298). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 3
Het proces-verbaal van aangifte door [naam 7] , opgemaakt op 20 april 2024 (p. 243-244);
Het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek met nummer PL1500-2024118844,
Dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing opgemaakt op 30 juli 2024 (p. 1-9).
Feit 4
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 november 2024;
Het proces-verbaal van Wapens, Munitie en Explosieven, opgemaakt op 22 april 2024 (p. 294-296).
Ten aanzien van dagvaarding II:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023086868, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 170). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feiten 1 en 2
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 21 april 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier;
Het proces-verbaal van aangifte door [naam 8] , opgemaakt op 22 maart 2023 (p. 25-31).
Ten aanzien van dagvaarding III:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2023099682, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer / Leidschendam - Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 72). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 3 mei 2023 (p. 66-72);
Het proces-verbaal van aangifte door [naam 9] , opgemaakt op 3 april 2023 (p. 9-14);
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 12 april 2023 (p. 28-29);
Het proces-verbaal van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 24 april 2023 (p. 30-32).
3.7
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (09/133441-24)
1. hij op 15 april 2024 te ‘s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of onbekende voorbijgangers opzettelijk van het leven te beroven, driemaal met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of onbekende voorbijgangers, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 15 april 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een grijze
personenauto(merk Opel Zafira) die aan [naam 7] toebehoorde heeft beschadigd;
4. hij op 15 april 2024 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Ekol, type Special 99 Rev. II, kaliber 9 mm
,zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding II (09/103002-23)
1. hij op 22 maart 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam 8] te dwingen tot de afgifte van een telefoon die aan die [naam 8] toebehoorde
,
- tegen die [naam 8] heeft gezegd "heb je een telefoon?, geef die aan mij" en "geef mij die telefoon, anders ga ik je steken" en
- een mes aan die [naam 8] heeft getoond en daarbij heeft gezegd "geef me je telefoon"
,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 22 maart 2023 te 's-Gravenhage een telefoon, die aan [naam 8] toebehoorde,
heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 8] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken,
enom, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- aan die [naam 8] te vragen "heb je nog wat nieuws bij je?" en " [naam 8] , geef je
telefoon even" en "geef je telefoon gewoon aan haar, of moet ik hem zelf pakken?" en
- de zakken van die [naam 8] te doorzoeken en
- een telefoon uit
dejaszak van die [naam 8] te pakken en daarbij te zeggen "deze is nu van mij" en te vragen aan die [naam 8] "wat is de code van je telefoon?" en
- een mes uit zijn jaszak te trekken en het lemmet eruit te laten schieten en daarbij te zeggen "ik wil je niet meer zien
"en
- die [naam 8] met kracht tegen het gezicht te slaan en
- met een mes te steken in het been van die [naam 8] en
- die [naam 8] met kracht tegen het gezicht te slaan en tegen de schouder te trappen;
Dagvaarding III (09-125571-23)
hij op 3 april 2023 te Zoetermeer een pet en airpods pro 2 en een mobiele telefoon (iphone 12) en sigaretten en een vape en wiet en een ketting en aanstekers, die aan [naam 9] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam 9] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door
- zich (als
onderdeel van eengroep) naar die [naam 9] te begeven en een numeriek overwicht ten
opzichte van die [naam 9] te creëren en
- die [naam 9] vast te pakken bij haar trui en keel en
- die [naam 9] tegen haar been te schoppen en tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van alle feiten en zijn jonge leeftijd - wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Tot slot heeft de officier van justitie inzake parketnummer 09/103002-23 gevorderd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Ten aanzien van het slachtoffer [naam 7] inzake het bij dagvaarding I onder 3 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gevorderd dat een schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van €150,-, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de verdachte wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat - indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - het jeugdstrafrecht toegepast moet worden. Daarbij heeft hij verzocht om rekening te houden met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, evenals zijn blanco strafblad. Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de LOVS-oriëntatiepunten voor minderjarigen, dan wel voor volwassenen. Bij bewezenverklaring kan worden volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke straf en een aanvullende werkstraf van aanzienlijke duur. In dat verband wordt ook verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
De verdediging heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de door de officier van justitie gevorderde schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 150,- ten behoeve van het slachtoffer [naam 7] .
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in de periode vanaf maart 2023 tot en met april 2024 schuldig gemaakt aan een zestal ernstige feiten, te weten twee diefstallen met geweld, waarvan één met gebruik maken van een mes, poging tot afpersing, vernieling, het voorhanden hebben van een vuurwapen en poging tot doodslag van meerdere personen.
In 2023 heeft de verdachte zich op één dag schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing en een diefstal met geweld tegen slachtoffer [naam 8] , een (destijds) 16-jarige jongen. De verdachte heeft het slachtoffer eerder op de dag door het gebruik van geweld proberen te dwingen zijn telefoon af te geven. Later die dag heeft hij hetzelfde slachtoffer beroofd van zijn telefoon door wederom geweld te gebruiken, waarbij de verdachte het slachtoffer ook met een mes in zijn been heeft gestoken en in zijn gezicht heeft geslagen. Nog geen maand later heeft de verdachte zich weer schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld, waarvan een 19-jarige vrouw het slachtoffer is geworden. De verdachte heeft het slachtoffer beroofd van meerdere persoonlijke eigendommen door haar onder andere bij haar keel te pakken en haar vervolgens tegen haar been te schoppen en tegen het hoofd te slaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven zich nog lang onveilig voelen en daardoor beperkt worden in hun doen en laten. Dat geldt in het bijzonder als een slachtoffer tweemaal door dezelfde dader wordt getroffen. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Dat de verdachte hieraan volledig voorbij is gegaan, rekent de rechtbank hem aan.
Naar aanleiding van een conflict over een gestolen goed heeft de verdachte in 2024 met een vuurwapen drie schoten op de openbare weg afgevuurd in de richting van meerdere personen. De verdachte heeft hiermee een personenauto van een buurtbewoner geraakt. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij op geen enkele manier rekening heeft gehouden met de veiligheid van de slachtoffers en willekeurige voorbijgangers en het risico heeft genomen dat hij één of meer van hen - direct of indirect - zou kunnen raken. Door zijn handelen heeft de verdachte een zeer bedreigende en risicovolle situatie gecreëerd. Het is slechts door gelukkig toeval dat niemand gewond is geraakt of gedood. Daarnaast brengt het ongeoorloofde bezit van een vuurwapen grote risico’s mee voor de veiligheid van personen. Vuurwapens vormen een bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit van vuurwapens maar al te vaak leidt tot het gebruik ervan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Dit geldt temeer nu de verdachte zich in de vroege avond, toen het nog licht was, met het geladen vuurwapen op de openbare weg in de bebouwde kom bevond. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 november 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit heeft dan ook geen invloed op de strafoplegging. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank echter mee dat de verdachte zich ten tijde van de schorsing van de voorlopige hechtenis voor enkele van de bovengenoemde feiten, opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een reeks ernstige strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 31 oktober 2024, opgesteld door dr. S.J. Roza, psychiater, en drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, (hierna samen te noemen: de deskundigen) en de mondelinge toelichting die daarop door deze deskundigen ter zitting is gegeven. Deze rapportage ziet op het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte sprake is van een neurobiologische ontwikkelingsstoornis door prenatale blootstelling aan alcohol en een psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis (gedesorganiseerde gehechtheid). Deze ontwikkelingsproblemen zijn chronisch en al vanaf de vroege kinderleeftijd van de verdachte aanwezig. Deze problematiek was ten tijde van het bewezenverklaarde ook aanwezig. De verdachte is impulsief en roekeloos en heeft een beperkte frustratietolerantie, wat past bij de vastgestelde pathologie. Tegelijkertijd zijn de motieven van de verdachte bij het begaan van het strafbare feit niet vanuit zijn stoornis bepaald. De deskundigen zien hooguit reden de verdachte het bewezenverklaarde in een licht verminderde mate toe te rekenen. De verdachte heeft een antisociale familie en kennissenkring, is geregeld werkloos, gebruikt cannabis en is op eerdere behandeling nauwelijks responsief gebleken. Hij heeft de neiging risico’s te bagatelliseren. De verdachte zal ook in de toekomst waarschijnlijk geneigd zijn ongeschikte copingstrategieën te gebruiken in stressvolle omstandigheden. Het recidiverisico wordt vooral door niet-stoornis gerelateerde factoren bepaald en wordt door de deskundigen matig ingeschat. Hoewel er redenen zijn om de verdachte als minderjarige te beschouwen, is pedagogische beïnvloeding niet meer mogelijk en wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Ten aanzien van de strafoplegging wordt geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank volgt de conclusies en overwegingen van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid. Hoewel de rapportage niet ziet op de overige ten laste gelegde feiten, zal de rechtbank - gelet op de aard en ernst van de in het rapport beschreven stoornissen - ook een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid aannemen ten aanzien van het tenlastegelegde in dagvaarding I, II en III. De rechtbank houdt hier rekening mee bij de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa (hierna: de reclassering) van 4 november 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door deskundige D.J. Anbeek ter terechtzitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de verdachte is afgekeurd voor werk en een Wajong-uitkering ontvangt. De broer van de verdachte is zijn bewindvoerder. De verdachte heeft een zelfstandige woning bij Housing First, waar hij ook ambulante begeleiding ontvangt. Dit begeleidingstraject zou goed verlopen. Verder is de verdachte verslaafd aan softdrugs. Hij heeft een langdurige hulpverleningsgeschiedenis in de jeugdzorg achter de rug. Ook is bij hem sprake van een zorgelijke ontwikkelingsachterstand. De reclassering heeft geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De verdachte heeft zeer uitgebreide pedagogische interventies gehad, naast diverse specialistische kinder- en jeugdpsychiatrische behandelingen. Geen van deze interventies zijn effectief gebleken. Het risico op recidive wordt gemiddeld ingeschat. Hierbij is het van belang dat de verdachte zijn huidige woning behoudt, of dat wordt gekeken naar een alternatief, zoals beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Mocht hij opnieuw dakloos worden, dan zal naar verwachting het risico op recidive sterk toenemen. De reclassering heeft het strafadvies van de deskundigen overgenomen en adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Naar verwachting heeft de verdachte tot 31 december 2024 de beschikking over zijn huidige woning. Bij een langere detentie zal de verdachte mogelijk zijn huidige woning kwijtraken. Ook het opleggen van een taakstraf behoort tot de mogelijkheden.
Tot slot heeft de deskundige J. van Hees, werkzaam bij William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering), ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed heeft gehouden aan de voorwaarden en afspraken. Gelet op de ten laste gelegde feiten uit 2024 en de al eerder ingezette hulpverlening en behandelingen, is de jeugdreclassering vanuit pedagogisch oogpunt handelingsverlegen geworden. Het strakke begeleidingskader uit het volwassenenstrafrecht is meer passend voor de verdachte. Dit kader kan de jeugdreclassering hem niet bieden.
Toepassing van het jeugd-of volwassenenstrafrecht?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bestraft moet worden volgens het jeugdstrafrecht, zoals de raadsman heeft bepleit, of volgens het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte alle bewezen verklaarde feiten na zijn achttiende verjaardag heeft gepleegd. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. Uit het Pro Justitia-rapport volgt dat de verdachte op gemiddeld intelligentieniveau functioneert, maar dat hij sociaal-emotioneel gezien jonger is dan leeftijdsgenoten. Gelet op de in het verleden reeds toegepaste hulpverleningsinterventies, is een pedagogische aanpak volgens de deskundigen een gepasseerd station. De deskundigen hebben daarom geadviseerd om de verdachte volgens het volwassenenstrafrecht te berechten. De jeugd- en volwassenenreclassering hebben zich aangesloten bij dit advies.
Alles afwegende ziet de rechtbank, gelet op wat daarover door de deskundigen is gerapporteerd en ter terechtzitting nader is toegelicht, in de persoonlijkheid van de verdachte geen (doorslaggevende) grond voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het volwassenenstrafrecht.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de bij dagvaarding I onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapportages en ter terechtzitting naar voren is gekomen, tot uitgangspunt genomen. Daarnaast zal de rechtbank, gelet op de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten, voor de hoogte van de straf meer aansluiting zoeken bij de straffen die in het jeugdstrafrecht in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen, dan bij de straffen die in het volwassenenstrafrecht worden opgelegd.
Gezien de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, alsmede het feit dat de verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis inzake dagvaarding II opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank zal de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 22 maanden, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (221 dagen). Een gedeelte daarvan, namelijk 12 maanden, zal voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Met deze relatief lange voorwaardelijke gevangenisstraf wordt beoogd de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan de proeftijd zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, zodat de verdachte wordt ondersteund en begeleid om op verantwoorde wijze terug te kunnen keren in de samenleving om zo de kans op recidive terug te dringen.
Om de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking te brengen, zal de rechtbank daarnaast een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, aan de verdachte opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen, te weten een poging tot doodslag, twee diefstallen met geweld in vereniging en een poging tot afpersing.
Gelet op de ernst van de gepleegde geweldsdelicten, alsmede de complexe problematiek van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank overweegt dat de verdachte zich ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 3 tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt aan vernieling van de auto van [naam 7] . Dit slachtoffer heeft hierdoor schade geleden ter hoogte van € 150,-. De rechtbank zal daarom, conform de vordering van de officier van justitie, een schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 150,- aan de verdachte op leggen, ondanks dat voornoemd slachtoffer zich niet als benadeelde partij in de onderhavige strafzaak heeft gevoegd. Deze maatregel houdt in dat de verdachte € 150,- zal moeten betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam 7] .

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 8] , destijds wettelijk vertegenwoordigd door [naam 11] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 280,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij geen bedrag ingevuld.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering. Het materiële deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Daarnaast heeft de benadeelde partij geen bedrag aan immateriële schade ingevuld op het voegingsformulier, zodat het er voor moet worden gehouden dat geen immateriële schadevergoeding wordt gevorderd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 57, 287, 312, 317 en 350 Sr;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 2 en bij dagvaarding IV ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 3 en 4, de bij dagvaarding II en de bij dagvaarding III ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van dagvaarding I (09/133441-24)
ten aanzien van feit 1 en 3:
eendaadse samenloop van
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van dagvaarding II (09/103002-23)
ten aanzien van feit 1:
poging tot afpersing;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van dagvaarding III (09/125571-23)
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
22 (TWEEËNTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd zal melden bij GGZ Fivoor Reclassering Den Haag op het adres Johanna Westerdijkplein 40, 2521 EN Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling stelt van de forensische ambulante zorg van GGZ Fivoor of een
soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen van de zorgverlener;
3. na zijn detentie en gedurende het resterende gedeelte van zijn proeftijd verblijft bij Housing First of een andere instelling voor (beschermd) wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij dit verblijf de gehele proeftijd of zoveel korter duurt als de reclassering nodig acht, en de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
4. zich gedurende de proeftijd zal inspannen voor het vinden en behouden van (on)betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
5. de reclassering gedurende de proeftijd inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
geeft opdracht aan GGZ Fivoor Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
180 (HONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis inzake parketnummer 09/103002-23 van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [naam 8] (09/103002-23)
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 8] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 7] (09/133441-24)
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 150,-, ten behoeve van [naam 7] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 3 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, voorzitter,
mr. N.I.S. Boers, rechter,
en mr. C.M. Koole, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Dagvaarding I (09/133441-24)
1. hij op of omstreeks 15 april 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering
van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [naam 1]
en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5]
en/of [naam 6] en/of een of meer nog onbekende voorbijganger(s)
opzettelijk van het leven te beroven, driemaal althans een of meerdere ma(a)l(en)
met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [naam 1] en/of [naam 2]
en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6]
en/of een of meer nog onbekende voorbijganger(s), terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 15 april 2024 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om een aggregaat, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder
zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van inklimming, te weten door een
raam van het bedrijfspand te openen en/of (vervolgens) te proberen het pand via
het raam te betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
3. hij op of omstreeks 15 april 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een
grijze persoenenauto (merk Opel Zafira), in elk geval enig goed, die geheel of ten
dele aan [naam 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield en/of beschadigd;
4. hij op of omstreeks 15 april 2024 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III,
onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van
het merk Ekol, type Special 99 Rev.II, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de
vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding II (09/103002-23)
1. hij op of omstreeks 22 maart 2023 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam 8] te dwingen tot de afgifte van een telefoon, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [naam 8] en/of een derde toebehoorde(n)
- tegen die [naam 8] heeft gezegd "heb je een telefoon?, geef die aan mij" en/of
"geef mij die telefoon, anders ga ik je steken" en/of
- een mes aan die [naam 8] heeft getoond en/of een/het mes tegen de zijde van de
jas en/of het lichaam van die [naam 8] heeft gehouden/gezet en/of (daarbij) heeft
gezegd "geef me je telefoon"
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 22 maart 2023 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 8] in
elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 8] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
-aan die [naam 8] te vragen "heb je nog wat nieuws bij je?" en/of " [naam 8] , geef je
telefoon even" en/of "geef je telefoon gewoon aan haar, of moet ik hem zelf
pakken?" en/of
- de zakken van die [naam 8] te doorzoeken en/of
- de/een telefoon uit die jaszak van die [naam 8] te pakken en/of (daarbij) te
zeggen "deze is nu van mij" en/of te vragen aan die [naam 8] "wat is de code van
je telefoon?" en/of
- een mes uit zijn jaszak te trekken en/of het lemmet eruit te laten schieten en/of
(daarbij te zeggen) "ik wil je niet meer zien en/of
- die [naam 8] met kracht in/tegen het gezicht te slaan/stompen en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken in het been,
althans het lichaam van die [naam 8] , althans door stekende bewegingen te
maken in de richting van het lichaam van die [naam 8] en/of
-die [naam 8] met kracht tegen het gezicht te slaan/stompen en/of tegen de
schouder te trappen;
Dagvaarding III (09-125571-23)
hij op of omstreeks 3 april 2023 te Zoetermeer, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een pet en/of airpods pro 2 en/of een mobiele telefoon (iphone 12) en/of sigaretten
en/of een vape en/of wiet en/of een ketting en/of aanstekers, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [naam 9] , in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld
tegen die [naam 9] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere
deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, door
- zich (als groep) naar die [naam 9] te begeven en/of een numeriek overwicht ten
opzichte van die [naam 9] te creëren en/of
- die [naam 9] vast te pakken bij haar trui en/of keel en/of
- die [naam 9] tegen haar been te schoppen en/of tegen het hoofd te stompen/slaan
en/of
- zichtbaar voor die [naam 9] een mes bij zich te dragen en/of tegen die [naam 9] te zeggen:
"geef me al je spullen of ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
Dagvaarding IV (09-146384-23)
hij op of omstreeks 16 december 2022 te 's-Gravenhage
airpods, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 10] , in elk
geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Bijlage II
Bewijsmiddelen
Dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024118844, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 298). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 november 2024, voor zover inhoudende:
Ik liep de weg over via een zijstraat van de Genestetlaan. De bedrijfsbus reed ons bijna aan en toen ben ik naar de overkant gerend. Ik zag zes of zeven man op ons af komen lopen. Deze mannen kwamen uit de bus. Toen ben ik gaan schieten. Ik heb in de lucht geschoten om hen weg te jagen. De eerste keer dat ik wilde schieten ging het vuurwapen niet af. Het vuurwapen stond op de veiligheidsstand en deze heb ik eraf gehaald. Daarna heb ik drie keer geschoten. Ik heb de voorbijrijdende stadsbus gezien.
2. De eigen waarneming van de rechtbank van de in het dossier gevoegde camerabeelden, op de terechtzitting van 7 november 2024 vertraagd afgespeeld, voor zover van belang inhoudende:
De rechtbank stelt de afstand tussen de verdachte en de personen aan de overkant van de straat vast op ongeveer 25 meter. De verdachte schiet met zijn hand iets boven zijn hoofd met de punt van het wapen naar voren. De punt van het wapen is niet naar de lucht gericht. Op het moment dat wordt geschoten rijdt er een stadsbus tussendoor.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , opgemaakt op 15 april 2024, voor zover inhoudende (p. 91-93):
Ik was op 15 april 2024 met collega's onderweg naar de zaak op de [adres 2]. We zaten met zijn vijven in de auto. Toen we op de Genestetlaan de Capedosestraat inreden zagen wij twee jongens in zwarte kleding uit de richting van de zaak en in de richting van ons lopen. De jongens passeerden onze auto. Hierna stapten mijn collega's uit. Ik zat zelf nog in de auto. Ik zag dat de lange dunne jongen een pistool trok. Ik zag dat hij deze in mijn richting richtte en begon te schieten. Ik hoorde twee pistoolschoten.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] , opgemaakt op 15 april 2024, voor zover inhoudende (p. 94-98):
Op 15 april 2024 waren wij onderweg naar Den Haag. Toen ik nog in de auto zat, hoorde ik twee schoten. Later begreep ik dat het geluiden waren van een vuurwapen. Ik heb twee schoten achter elkaar gehoord.
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] , opgemaakt op 15 april 2024, voor zover inhoudende (p. 99-101):
Op 15 april 2024 was ik samen met vijf van mijn collega's onderweg naar het kantoor aan de Bresterstraat in Den Haag. Ik zag aan het begin van de Capadosestraat twee mannen staan. Ik zag één van deze twee mannen aan de overkant een pistool tevoorschijn haalde uit de binnenzak van zijn jas. Ik zag dat hij dit pistool richtte op ons. Ik hoorde toen twee knallen.
6. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 5] , opgemaakt op 15 april 2024, voor zover inhoudende (p. 102-105):
V: Wat is er gebeurd bij de Bresterstraat?
A: We parkeerden de auto op de Genestelaan, op de hoek bij de Bresterstraat. Toen wij
uitstapten kwam er direct twee groepjes van twee mannen van twee kanten aanrennen. De mannen staken de straat over. Ik zag dat één van de mannen een pistool uit zijn zak pakte en op ons begon te schieten. Wij verstopten ons achter een auto. Ik heb volgens mij twee knallen gehoord.
7. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 6] , opgemaakt op 15 april 2024, voor zover inhoudende (p. 106-108):
Op 15 april 2024 zat ik in een busje. Ik zag dat beide mannen ineens stopten met rennen. Ik zag dat man1 zijn rechterhand in de binnenzak van zijn jas stopte en dat hij iets zwarts eruit haalde en in onze richting richtte. Ik stond naast de bus aan de bijrijderszijde. Ik zag, nadat man1 het vuurwapen op ons richtte, dat hij het
vuurwapen naar beneden richtte en naar het wapen keek. Ik zag dat hij toen een
trekkende beweging maakte. Ik had het vermoeden dat het vuurwapen vast zat. Ik
hoorde toen dat man1 twee schoten af liet gaan met het vuurwapen.