ECLI:NL:RBDHA:2024:19221
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft verzoekster op 23 november 2023 beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er niet tijdig was beslist op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 12 december 2023 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen. Verzoekster heeft vervolgens op 23 januari 2024 haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld over het verzoek om proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit niet nodig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster het griffierecht van € 184,- niet of niet tijdig heeft betaald, wat volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist is. De rechtbank heeft verzoekster op 2 december 2023 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen twee weken betaald moest worden. Een herinnering is op 31 december 2023 verzonden, en uit onderzoek bleek dat deze op 3 januari 2024 was bezorgd. Verzoekster heeft echter niet gereageerd en geen verontschuldiging voor het verzuim gegeven.
Gelet op het niet tijdig betalen van het griffierecht, heeft de rechtbank geoordeeld dat het ingetrokken beroep niet-ontvankelijk is. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten is daarom afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is op 30 april 2024 openbaar gemaakt.