ECLI:NL:RBDHA:2024:19207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
C/09/674426 / JE RK 24-1907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 november 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder om de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind te verlengen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.W. de Gruijl, verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat zij zich zorgen maakte over de ontwikkeling van haar kind en de communicatie tussen haar en de vader. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat, hoewel het zorgelijk is dat de minderjarige al geruime tijd geen contact heeft met de moeder, het gebrek aan contact op dit moment geen ingrijpende maatregel zoals een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. De minderjarige doet het goed in de thuissituatie bij de vader en op school, en heeft recent EMDR-behandeling ondergaan voor zijn trauma's, die hij positief heeft afgerond.

De kinderrechter heeft de standpunten van de vader en de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, gehoord. De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder en benadrukt dat hij het contact tussen de minderjarige en de moeder niet zal belemmeren. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat het contact tussen de moeder en de minderjarige al sinds juli 2022 verbroken is en dat het niet gelukt is om dit te herstellen, ondanks de inzet van hulpverlening. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn en heeft het verzoek van de moeder afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 6 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgdrecht
Zaaknummer: C/09/674426 / JE RK 24-1907
Datum uitspraak: 4 november 2024
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 24 oktober 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 5 november 2024 en het verzoek voor het overige aangehouden tot deze mondelinge behandeling.
1.2.
De kinderrechter neemt nu ook de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 24 oktober 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. J. Koenen (waarnemend voor mr. R.W. de Gruijl);
  • de vader;
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • [naam 3] namens de Raad.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 24 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat [minderjarige] nog steeds in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ontwikkelingsbedreiging is met name gelegen in de onderlinge communicatie tussen de ouders. De communicatie tussen de ouders verloopt nu al jaren via de gecertificeerde instelling. Wanneer de ondertoezichtstelling afloopt zullen de ouders met elkaar moeten gaan communiceren en tot afspraken moeten komen. De moeder heeft daar geen vertrouwen in. De moeder is in het verleden behandeld voor PTSS-klachten, voortkomend uit huiselijk geweld in de relatie met de vader. Hoewel de moeder daar behandeling voor heeft ontvangen en die behandeling positief heeft afgerond merkt zij dat een-op-een communicatie met de vader (nog) niet mogelijk is. Het is dan ook noodzakelijk dat de ouders hulpverlening krijgen om de onderlinge communicatie te verbeteren. Daarnaast vreest de moeder dat de vader haar niet, althans onvoldoende, op de hoogte zal houden van de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] . Naast de onderlinge communicatie heeft de moeder ook zorgen over het gebrek aan contact tussen [minderjarige] en de moeder. De moeder heeft al sinds juli 2022 geen omgang gehad met [minderjarige] . De moeder respecteert de wens van [minderjarige] om geen contact te hebben en zij wil hem de ruimte geven om het contact weer aan te gaan wanneer hij daar klaar voor is. De moeder vreest alleen dat contactherstel niet tot stand komt zonder ondersteuning van de gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling heeft eerder aangegeven dat [minderjarige] mogelijk kampt met onverwerkte trauma’s die een drempel vormen voor contactherstel. Er is hulpverlening nodig om die drempels weg te nemen. Gelet op het bovenstaande verzoekt de moeder de ondertoezichtstelling te verlengen.

4.De standpunten

4.1.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige] in de thuissituatie en op school. De vader is zich ervan bewust dat hij met de moeder moet gaan communiceren als de ondertoezichtstelling afloopt en dat hij de moeder moet blijven voorzien van informatie. De vader heeft hier al een voorstel toe gedaan over. Daarnaast benadrukt de vader dat hij het contact tussen [minderjarige] en de moeder nooit in de weg zal staan.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. Daartoe heeft de gecertificeerde instelling aangevoerd dat [minderjarige] al lange tijd – sinds oktober 2014 – onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling. Het is ondanks de inzet van hulpverlening niet gelukt om het sinds juli 2022 verbroken contact tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen. [minderjarige] blijft volhardend in zijn standpunt dat hij nu geen contact wil met de moeder. Hoewel de gecertificeerde instelling het liefst zou zien dat [minderjarige] onbelast contact kan hebben met beide ouders, verwacht de gecertificeerde instelling niet dat dit op korte termijn bereikt kan worden. In tegendeel, het blijven pushen van [minderjarige] werkt waarschijnlijk alleen maar averechts. Dit wordt ook bevestigd door de EMDR-behandelaar van [minderjarige] . Hoewel de gecertificeerde instelling het niet hebben van contact met één ouder wel als ontwikkelingsbedreiging ziet, rechtvaardigt dit geen langere voortzetting van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling ziet namelijk dat het verder goed gaat met [minderjarige] . Hij heeft het naar zijn zin bij de vader en het gaat goed op school. De gecertificeerde instelling ziet geen toegevoegde waarde in een verlenging van de ondertoezichtstelling. Daarbij heeft de gecertificeerde instelling er vertrouwen in dat de vader de moeder zal informeren over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] . De gecertificeerde instelling heeft dit uitvoerig met de vader en het betrokken netwerk besproken. De gecertificeerde instelling vindt het voor nu belangrijk dat er rust komt voor het hele systeem. Hopelijk zorgt dit er op termijn voor dat [minderjarige] weer ruimte gaat ervaren om het contact met de moeder aan te gaan.
4.3.
Desgevraagd heeft de Raad naar voren gebracht dat de Raad zich kan vinden in het besluit van de gecertificeerde instelling om niet tot een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling over te gaan. Daarbij verwijst de Raad naar het raadsadvies van
17 oktober 2024.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Hoewel de kinderrechter het zorgelijk vindt dat [minderjarige] al geruime tijd geen contact heeft met de moeder, rechtvaardigt het gebrek aan contact op dit moment geen ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling. Het gaat namelijk verder goed met [minderjarige] , zowel in de thuissituatie bij de vader als op school. [minderjarige] heeft het afgelopen jaar EMDR-behandeling gehad voor zijn trauma’s en heeft die behandeling positief afgerond. De kinderrechter is van oordeel dat de gecertificeerde instelling voldoende heeft onderbouwd dat het blijven leggen van druk op [minderjarige] alleen maar averechts zal werken. [minderjarige] is tot nu toe volhardend in zijn standpunt om geen contact met de moeder te willen. De kinderrechter verwacht niet dat hier op korte termijn verandering in komt en ziet dan ook geen taak meer weggelegd voor de gecertificeerde instelling. De kinderrechter hoopt dat [minderjarige] op termijn weer ruimte gaat ervaren om het contact met de moeder aan te gaan. Mogelijk dat het wegvallen van de bemoeienis van hulpverlening hier juist in positieve zin aan bij zal dragen. Daarnaast vertrouwt de kinderrechter erop dat de vader de moeder zal informeren over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] en dat de ouders in staat zijn om op een neutrale, zakelijke manier met elkaar te communiceren (mogelijk via de mail). Gelet op het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat niet aan de gronden van een ondertoezichtstelling is voldaan. De kinderrechter zal het verzoek van de moeder daarom afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024 door mr. J.M. Vink, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 6 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.