In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 november 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder om de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind te verlengen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.W. de Gruijl, verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat zij zich zorgen maakte over de ontwikkeling van haar kind en de communicatie tussen haar en de vader. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat, hoewel het zorgelijk is dat de minderjarige al geruime tijd geen contact heeft met de moeder, het gebrek aan contact op dit moment geen ingrijpende maatregel zoals een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. De minderjarige doet het goed in de thuissituatie bij de vader en op school, en heeft recent EMDR-behandeling ondergaan voor zijn trauma's, die hij positief heeft afgerond.
De kinderrechter heeft de standpunten van de vader en de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, gehoord. De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder en benadrukt dat hij het contact tussen de minderjarige en de moeder niet zal belemmeren. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat het contact tussen de moeder en de minderjarige al sinds juli 2022 verbroken is en dat het niet gelukt is om dit te herstellen, ondanks de inzet van hulpverlening. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn en heeft het verzoek van de moeder afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 6 november 2024.