ECLI:NL:RBDHA:2024:19187

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.43681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Turkse eiseres. De minister van Asiel en Migratie had op 6 november 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De zitting vond plaats op 15 en 19 november 2024, waarbij eiseres, een tolk en de vertegenwoordiger van de minister aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden, waardoor de bewaring niet onrechtmatig is. De minister heeft de maatregel gemotiveerd met zware en lichte gronden, waaronder het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende actie heeft ondernomen om haar vertrek te regelen en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn en dat er geen aanleiding is voor een lichter middel. De minister heeft voortvarend gehandeld en er is zicht op uitzetting naar Turkije. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier Y. van Wijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43681

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 15 november 2024 geopend en kort daarna geschorst. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voortgezet op 19 november 2024. Op die zitting zijn verschenen: eiseres, een tolk in de Turkse taal, mr. Rasul als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de vertegenwoordiger van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is in het kader van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.. De minister heeft hieraan ten grondslag dat eiseres:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag en gronden
4. Vast staat dat op 8 januari 2024 aan eiseres een terugkeerbesluit is uitgereikt. Het daartegen door eiseres ingestelde beroep is op 3 oktober 2024 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard. Eiseres dient derhalve terug te keren naar Turkije en moest volgens de gedane aanzegging Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland binnen 4 weken verlaten. Dit heeft eiseres echter niet gedaan, hetgeen haar kan worden tegengeworpen. De vertrektermijn is voor eiseres geëindigd op 31 oktober 2024. In een vertrekgesprek van 9 oktober 2024 heeft eiseres haar eerdere mededeling bevestigd dat ze alleen met de DT&V wil terugkeren en niet middels de IOM.
In het vertrekgesprek van 15 oktober 2024 heeft eiseres aangegeven dat zij wil dat de DT&V een ticket voor haar regelt voor terugkeer en dat zij geen (verdere) begeleiding van de Nederlandse overheid wenst. Zij heeft in datzelfde gesprek echter ook aangegeven dat zij zelfstandig Nederland wil verlaten zonder begeleiding van de DT&V en dat zij zelf haar terugkeer naar Turkije regelt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet eenduidig is in haar mededelingen en dat zij voor en na afloop van de vertrektermijn geen aantoonbare acties heeft ondernomen die tot haar vertrek kunnen leiden. De stelling van eiseres dat zij voor het regelen van haar terugkeer slechts een week zou hebben gehad, is gelet op het hier voorgaande onjuist. De rechtbank is met de minister van oordeel dat zij voldoende tijd heeft gehad om op aantoonbare en actieve wijze haar vertrek te regelen. Grond 3c is dan ook terecht aan haar tegengeworpen. Daarnaast zijn ook gronden 4c en 4d terecht aan eiseres tegengeworpen. Eiseres heeft in Nederland geen vaste woon- en verblijfplaats. Verblijf op de HTL kan niet als zodanig worden aangemerkt. Ook is niet gebleken van voldoende zelfstandige middelen van bestaan. Het leefgeld valt daar niet onder. De minister heeft de beide gronden in de maatregel voorts ook deugdelijk gemotiveerd.
4.1.
Gelet op het voorgaande zijn zware grond 3c en lichte gronden 4c en 4d terecht aan eiseres tegengeworpen. Deze gronden zijn, in samenhang bezien, al voldoende om de maatregel van bewaring te dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat zij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden daarom onbesproken.
Lichter middel
5. De rechtbank is met de minister van oordeel dat gelet op de aan eiseres terecht tegengeworpen gronden 3c, 4c en 4d er sprake is van zodanig onttrekkingsgevaar dat een lichter middel niet is aangewezen. De omstandigheid dat eiseres op de HTL verbleef en nooit eerder MOB is gegaan, maken gelet op de aan haar tegengeworpen gronden niet dat met een lichter middel kan worden volstaan. Op de HTL was eiseres weliswaar in beeld, maar eiseres had de keuze om de HTL te verlaten. Er is verder ook geen aanleiding voor het oordeel dat de bewaring onevenredig bezwarend is.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. De minister heeft voortvarend gehandeld. Op dag 6 is een uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek op 11 november 2024. Verder is sprake van een geldig reisdocument op basis waarvan eiseres uitgezet kan worden en is er een removal order aanwezig. Voor eiseres is bovendien al een vlucht naar Turkije geboekt die staat ingepland voor 21 november aanstaande. Hiermee is gegeven dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Turkije.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000