ECLI:NL:RBDHA:2024:19184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
C/09/663426 / FA RK 24-2066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag, hoofdverblijfplaats, zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie

In deze beschikking heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een zaak betreffende het gezamenlijk gezag, de hoofdverblijfplaats, de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021. De vader heeft op 19 maart 2024 een verzoek ingediend om gezamenlijk gezag te verkrijgen over [minderjarige] en om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen. De moeder heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om een omgangsregeling en kinderalimentatie. Tijdens de zitting op 24 september 2024 zijn beide ouders verschenen, samen met hun advocaten en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders verbeterd is en dat zij in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over [minderjarige]. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toegewezen, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. De hoofdverblijfplaats is niet vastgesteld, omdat de vader dit verzoek heeft ingetrokken. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] vanaf 2 november 2024 elke zaterdag bij de vader zal verblijven en vanaf 25 januari 2025 een weekend per veertien dagen. Daarnaast is de kinderalimentatie vastgesteld op € 242,00 per maand met ingang van 13 juni 2024, € 341,00 per maand vanaf 1 januari 2025 en € 254,00 per maand vanaf 1 juli 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-2066
Zaaknummer: C/09/663426
Datum beschikking: 22 oktober 2024
Gezag, hoofdverblijfplaats, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie

Beschikking op het op 19 maart 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.M. Klink te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, ingekomen op 19 maart 2024;
- het bericht van 22 april 2024, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 14 juni 2024;
- het bericht van 11 juni 2024 van de zijde van de vader;
- het bericht van 24 juni 2024 van de zijde van de moeder;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, ingekomen op 10 juli 2024;
- het bericht van 11 september 2024, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het bericht van 17 september 2024, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het bericht van 17 september 2024 van de zijde van de vader;
- het bericht van 19 september 2024 van de zijde van de vader;
- het bericht van 19 september 2024 van de zijde van de moeder.
Op 24 september 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat, de moeder met haar advocaat, alsmede F. Roos namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
- De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
- [minderjarige] verblijft bij de moeder.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt te bepalen dat:
de vader samen met de moeder wordt belast met het gezag over [minderjarige] ;
de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wordt vastgesteld bij de vader in [plaatsnaam 1] aan de [adres] ;
tussen [minderjarige] en de moeder een zorgregeling wordt vastgesteld van eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag 17:30 uur tot zondagavond 17:30 uur waarbij de moeder [minderjarige] haalt en brengt, dan wel een zodanige zorgregeling te bepalen tussen [minderjarige] en de niet verzorgende ouder als de rechtbank in goede justitie juist acht,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken en verzoekt zelfstandig:
een omgangsregeling te bepalen waarbij [minderjarige] bij de vader zal zijn op geleide van de hulpverlening, waarbij wordt toegewerkt naar een regeling waarbij [minderjarige] om de week van vrijdagmiddag 17:30 uur tot zondagmiddag 17:30 uur bij de vader zal verblijven, waarbij de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en de moeder [minderjarige] weer ophaalt bij de vader;
indien de vader zou worden belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] : de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder te bepalen;
een bijdrage vast te stellen in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] , ingaande per 18 februari 2024 dan wel per datum indiening verzoekschrift, waarbij de vader een bedrag van € 598,00 per maand bij vooruitbetaling aan de moeder dient te voldoen, dan wel een zodanige bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] vast te stellen, en met die ingangsdatum, die de rechtbank in goede justitie juist acht.
De vader voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de moeder en verzoekt zelfstandig een kinderalimentatie te bepalen met ingang van de datum van de te wijzen beschikking van € 198,00 per maand althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank zal vermenen te bepalen.

Beoordeling

Mediation
Het onderlinge vertrouwen tussen de ouders is geschaad. Volgens de moeder stond de relatie al langere tijd onder spanning en heeft de vader meerdere malen agressief gedrag naar haar vertoond. De moeder is op enig moment samen met [minderjarige] uit de woning vertrokken en opgevangen in een vrouwenopvang. De vader zegt dat het agressieve fysieke contact een keer is voorgevallen en dat hij de moeder daar vele malen zijn verontschuldigingen voor heeft aangeboden en hij hulp heeft gezocht. Volgens de vader is er geen reden waarom moeder contact tussen hem en [minderjarige] niet toestaat.
De rechtbank heeft op de zitting de mogelijkheid van mediation met de ouders besproken om zo te werken aan herstel van het onderlinge vertrouwen en verbetering van hun communicatie. De ouders hebben vervolgens beiden aangegeven dat zij zich hiervoor willen inzetten en besloten om zich tot een mediator te wenden. Het mediationbureau van de rechtbank zal de ouders dan ook verwijzen naar een mediator.
Gezag
De vader heeft ter onderbouwing van zijn verzoek het volgende gesteld. Hij speelde vanaf de geboorte van [minderjarige] tot aan het moment dat de relatie van de ouders werd verbroken, een grote rol in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Volgens de vader is het altijd de bedoeling geweest dat de ouders samen met het gezag over [minderjarige] worden belast. Op de zitting heeft de vader aangegeven dat hij en de moeder in staat zijn om met elkaar te overleggen. Hij acht gezamenlijk gezag dan ook in het belang van [minderjarige] .
De moeder heeft verweer gevoerd en onder meer gesteld dat de communicatie tussen de ouders niet goed is. De moeder geeft aan dat er in het verleden veel tussen hen gebeurd is, waardoor zij geen vertrouwen meer in de vader heeft. Zij acht het dan ook essentieel dat de vader dit erkent om vervolgens te kunnen toewerken naar een oplossing. Volgens haar dient de situatie tussen hen eerst middels mediation te stabiliseren, voordat kan worden overgegaan tot gezamenlijk gezag.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder niet met gezamenlijk gezag instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt van de wetgever is. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet toekomen.
Hoewel het vertrouwen van de moeder in de vader moet groeien, constateert de rechtbank dat de communicatie tussen de ouders dusdanig is dat zij binnen afzienbare tijd in staat worden geacht om gezamenlijk afspraken te maken. Zo blijkt uit de stukken dat de moeder de vader al geruime tijd op regelmatige basis en op een positieve toon per mail over gebeurtenissen in het leven van [minderjarige] informeert en foto’s toestuurt en dat de ouders via Whatsapp contact met elkaar hebben. Bovendien verwijst de rechtbank de ouders in deze beschikking naar mediation, zodat zij het vertrouwen in elkaar kunnen terugkrijgen en hun onderlinge communicatie verder kunnen verbeteren. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders bij toewijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag. Evenmin is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich anderszins verzet tegen toekenning van het gezag aan de vader.
De rechtbank acht duidelijkheid over de gezagsituatie in het belang van [minderjarige] en zal daarom de procedure niet aanhouden in afwachting van het verloop van het mediationtraject. De rechtbank zal het verzoek van de vader toewijzen. Nu de vader mede met het gezag over [minderjarige] is belast, zal hierna worden gesproken over verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) in plaats van een omgangsregeling.
Hoofdverblijfplaats
De vader heeft zijn verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ingetrokken, zodat hierop niet hoeft te worden beslist.
Zorgregeling
Op de zitting en uit de stukken is gebleken dat er sinds maart 2024, toen partijen een maand uit elkaar waren, wekelijks FaceTime contact plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] , eerst een keer en later twee keer per week. Veilig Thuis heeft in het verslag van 15 mei 2024 aangegeven geen reden te zien waarom er geen (begeleide) omgang zou kunnen plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] . De moeder heeft daartoe pogingen ondernomen door aan de vader ontmoetingen op neutraal terrein in het bijzijn van haar en een door haar vertrouwde persoon voor te stellen, maar dit is niet van de grond gekomen omdat de vader geen vertrouwen had in een goed verloop daarvan. Medio augustus 2024 is uiteindelijk de fysieke omgang tussen de vader en [minderjarige] opgestart. De vader ziet [minderjarige] eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10:00 uur tot 12:00 uur, waarbij Humanitas te [plaatsnaam 2] de omgang begeleidt. Beide ouders hebben aangegeven dat dit goed verloopt en dat [minderjarige] van haar tijd met de vader geniet. Naast de begeleide omgang hebben de vader en [minderjarige] ook nog steeds tweemaal per week via FaceTime contact.
De vader wenst dat de omgang tussen hem en [minderjarige] onbegeleid plaatsvindt. Ook wenst hij een uitgebreidere zorgregeling, nu hij [minderjarige] mist en [minderjarige] ook zelf aangeeft behoefte te hebben om de vader meer te zien.
De moeder acht het van belang dat eerst het onderlinge vertrouwen van de ouders in elkaar wordt hersteld, waarna onder begeleiding van hulpverlening toegewerkt kan worden naar de door haar voorgestelde zorgregeling, inhoudende dat [minderjarige] om de week van vrijdagmiddag 17:30 uur tot zondagmiddag 17:30 uur bij de vader zal verblijven.
De Raad heeft op de zitting geadviseerd de zorgregeling voortvarend uit te breiden, zodat [minderjarige] van beide ouders kan genieten. De Raad benadrukt dat dit van belang is voor de ontwikkeling van [minderjarige] . De Raad acht het niet in het belang van [minderjarige] dat eerst gewacht wordt totdat het vertrouwen van de ouders in elkaar is hersteld, alvorens de zorgregeling wordt uitgebreid.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het feit dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over de minderjarigen is artikel 1:253a BW van toepassing. Ingevolge dit artikel kunnen op verzoek van de ouders of een van hen geschillen omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
Naar het oordeel van de rechtbank is de huidige zorgregeling te summier. Niet is gebleken dat er zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige] door omgang met de vader. Dit wordt eveneens door het verslag van Veilig Thuis bevestigd waarin tevens vermeld wordt dat er bij de ouders sprake is van rouw, verdriet en boosheid vanwege de relatiebreuk, maar dat dit niet ten koste mag gaan van [minderjarige] . De bezwaren van de moeder zien voornamelijk op de ex-partnerproblematiek. De rechtbank acht het, net zoals de Raad, niet in het belang van [minderjarige] om langer te wachten met het uitbreiden van het contact met de vader. Eveneens ziet de rechtbank geen redenen om de omgang begeleid te laten plaatsvinden. Gelet op bovenstaande, acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] dat de ouders toewerken naar de zorgregeling zoals de moeder deze heeft verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank dient de zorgregeling als volgt te worden opgebouwd, inhoudende dat [minderjarige] onbegeleid bij de vader zal verblijven:
- vanaf 2 november 2024: iedere zaterdag van 9:30 uur tot 17:00 uur;
- vanaf 14 december 2024: een weekend per veertien dagen van zaterdag 9:30 uur tot zondag 15:00 uur;
- vanaf 25 januari 2025: een weekend per veertien dagen van vrijdag 17:30 uur tot zondag 17:30 uur,
waarbij de vader [minderjarige] bij aanvang bij de moeder ophaalt en de moeder [minderjarige] bij de vader ophaalt. Ten aanzien van het FaceTime-contact tussen de vader en [minderjarige] , acht de rechtbank het van belang dat [minderjarige] wekelijks videobelt met de vader en dat [minderjarige] vanaf 14 december 2024 in ieder geval met de vader videobelt in de weekenden dat zij niet bij de vader verblijft, waarbij het moment in onderling overleg door de ouders zal worden bepaald.
Tot slot merkt de rechtbank op dat de vader op de zitting heeft aangegeven dat hij de wens heeft dat [minderjarige] ook tijdens de vakanties bij hem verblijft. Nu hierover geen verzoeken voorliggen, kan de rechtbank hierop niet beslissen. De rechtbank wil de ouders echter wel meegeven dat zij het in het belang van [minderjarige] acht dat [minderjarige] ook tijdens de schoolvakanties bij de vader zal verblijven. De rechtbank verwacht dan ook van de ouders dat zij de schoolvakanties met ingang van de zomervakantie 2025 in onderling overleg zullen verdelen.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
De rechtbank zal om proceseconomische redenen eerst de ingangsdatum van de kinderalimentatie vaststellen.
De moeder verzoekt om de kinderalimentatie vast te stellen met ingang van 18 februari 2024. De vader heeft tegen deze datum verweer gevoerd. Hij meent dat de kinderbijdrage moet gelden vanaf de datum van deze beschikking.
De rechtbank stelt voorop dat terughoudend moet worden omgegaan met het vaststellen van kinderalimentatie met terugwerkende kracht. In dit geval acht de rechtbank het redelijk om de kinderalimentatie vast te stellen met ingang van de datum van indiening van het verzoek om kinderalimentatie, te weten 13 juni 2024. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader vanaf dit moment rekening kunnen houden met het verzoek van de moeder tot vaststelling van kinderalimentatie.
Behoefte [minderjarige]
Bij het bepalen van de behoefte hanteert de rechtbank de uitgangspunten, als neergelegd in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie en de daarbij behorende ‘Tabel Eigen Aandeel Kosten Kinderen’. Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (hierna: NBGI) van de ouders ten tijde van de samenleving worden bepaald. Het NGBI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van beide ouders samen, eventueel inclusief kindgebonden budget.
Partijen zijn in februari 2024 feitelijk uit elkaar gegaan. Het inkomen van beide ouders is in 2024 gedaald. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit echter niet dat de behoefte van [minderjarige] daardoor is afgenomen. De inkomensgegevens van de ouders over 2023 geven een reëel beeld van hoe het gezin ten tijde van de relatie financieel heeft geleefd. Om deze reden zal de rechtbank voor wat betreft de behoefte van [minderjarige] rekenen met de inkomensgegevens van de ouders over 2023 en de tarieven 2023.
Aan de zijde van de moeder gaat de rechtbank uit van een winst uit onderneming van
€ 32.134,00 bruto per jaar. Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet berekent de rechtbank het NBI van de moeder op € 2.572,00 per maand.
Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Aan de zijde van de vader gaat de rechtbank uit een inkomen uit loondienst van
€ 30.844,00 bruto per jaar, gebaseerd op de jaaropgave 2023, en van een winst uit onderneming van € 18.697,00 bruto per jaar.
Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet berekent de rechtbank het NBI van de vader op € 3.275,00 per maand.
Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Conform de aanbevelingen uit het rapport alimentatienormen moet bij het NBI worden opgeteld het kindgebonden budget waarop de ouders ten tijde van de samenleving recht hadden. Gezien hun gezamenlijke inkomen hadden de ouders recht op een kindgebonden budget van € 11,00 per maand. Aldus becijfert de rechtbank het NBI van de ouders ten tijde van hun uiteengaan op € 5.858,00 per maand.
Gelet op voormeld NBI bedraagt de behoefte van [minderjarige] op basis van de Tabel Eigen Aandeel Kosten Kinderen 2023 uit het Rapport Alimentatienormen € 847,00 per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van [minderjarige] (afgerond) € 900,00 per maand.
De behoefte van [minderjarige] moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. Conform de aanbevelingen uit het Rapport Alimentatienormen 2024 dient de financiële draagkracht van partijen in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 2.065,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht moeder
2024
Uit de door de moeder getoond btw-aangiftes blijkt dat de omzet in haar eenmanszaak in 2024 sterk is afgenomen. Dit is veroorzaakt door de ingrijpende veranderingen die het uit elkaar gaan van partijen met zich heeft meegebracht. Aangezien de moeder aannemelijk heeft gemaakt dat zij nu een inkomen heeft dat inclusief kindgebonden budget minder bedraagt dan € 1.815,00 netto per maand, zal de rechtbank voor 2024 uitgaan van een minimum draagkracht van € 25,00 per maand.
2025
Met ingang van 2025 gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder weer in staat is om eenzelfde inkomen te hebben als in 2023, te weten een winst uit onderneming van
€ 32.134,00 bruto per jaar. De moeder heeft een hectische periode achter de rug, maar de situatie is inmiddels gestabiliseerd en de moeder heeft zelf aangegeven over verdiencapaciteit te beschikken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat van haar kan worden verwacht dat zij met ingang van volgend jaar eenzelfde inkomen via haar eenmanszaak genereert als in 2023 het geval was.
Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en een kindgebonden budget van
€ 5.916,- per jaar, berekent de rechtbank het NBI van de moeder op € 3.062,00 per maand.
Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de moeder bedraagt in 2025 volgens de formule (afgerond) € 611,00 per maand, te weten 70% x [3.062 – (0,3 x 3.062 + 1.270)].
Draagkracht vader
2024
Voor de berekening van de financiële draagkracht van de vader in 2024 gaat de rechtbank uit van een inkomen uit loondienst van € 30.844,00 bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgave 2023. De rechtbank zal voor dit jaar geen rekening houden met een winst uit onderneming. Uit de door de vader getoonde tussentijdse cijfers blijkt dat hij over het eerste half jaar van 2024 verlies heeft geleden in zijn eenmanszaak. De vader heeft daarin geen dan wel onvoldoende opdrachten kunnen verwerven. Dit is met name veroorzaakt door de medische behandelingen die de vader heeft moeten ondergaan en de stress die de vader daardoor heeft ervaren in combinatie met de spanningen bij de vader die door de relatieproblemen, het uit elkaar gaan van partijen en het lange tijd uitblijven van fysiek contact met [minderjarige] zijn veroorzaakt. In de tweede helft van 2023 is er bij de vader een melanoom ontdekt met uitzaaiingen naar een lymfeklier. De melanoom is operatief verwijderd en de daarna gestarte immuuntherapie zal in oktober 2024 worden afgerond. Bij de vader is een afwijking in een bepaald gen geconstateerd op basis waarvan een erfelijke aanleg voor melanoom- en alvleesklierkanker is vastgesteld waarvoor hij jaarlijkse controles zal krijgen.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de vader op € 2.309,00 per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de aangehechte berekening.
De draagkracht van de vader bedraagt in 2024 volgens de formule (afgerond) € 242,00 per maand, te weten 70% x [2.309 – (0,3 x 2.309 + 1.270)].
2025
Voor 2025 gaat de rechtbank ervan uit dat de vader eenzelfde inkomen als in 2023 zal hebben, te weten een inkomen uit loondienst van € 30.844,00 bruto per jaar en een winst uit onderneming van € 18.697,00 bruto per jaar. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij positief gestemd is over de toekomst en verwacht dat hij na een bepaalde tijd en in ieder geval vanaf 2026 weer in staat zal zijn naast zijn salaris ook het oude inkomen in de eenmanszaak te verwerven. De rechtbank acht de vader komend jaar al in staat om naast zijn salaris ook in zijn eenmanszaak hetzelfde inkomen als in 2023 te verwerven nu de medische behandeling is afgerond, het contact met [minderjarige] is hersteld en op basis van deze beschikking vlot zal worden uitgebreid en er door de ouders via mediation gewerkt zal worden aan verbetering van de onderlinge verhoudingen, waarmee het leven van de vader in een rustiger vaarwater is beland.
Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet berekent de rechtbank het NBI van de vader op € 3.306,00 per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vader bedraagt in 2025 volgens de formule (afgerond) € 731,00 per maand, te weten 70% x [3.306 – (0,3 x 3.306 + 1.270)].
Draagkrachtvergelijking
2024
Voor 2024 geldt dat de gezamenlijke draagkracht van de ouders (€ 267,00 per maand) onvoldoende is om volledig in de behoefte van [minderjarige] van € 863,00 per maand te voorzien. Hierdoor worden beide ouders geacht met hun volledige draagkracht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
De vader maakt zorgkosten voor [minderjarige] , omdat zij een deel van de tijd bij hem verblijft. De zorgkosten kunnen worden vastgesteld aan de hand van de zogenaamde zorgkorting. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de omgang of de zorg. Gelet op de vast te stellen opbouwende zorgregeling, zou de vader naar het oordeel van de rechtbank in beginsel aanspraak kunnen maken op een zorgkorting vanaf juni 2024 van 5% van de behoefte, te weten (afgerond) € 43,00 per maand, en vanaf november 2024 van 15% van de behoefte, te weten (afgerond) € 129,00 per maand. Nu evenwel het tekort aan gezamenlijke draagkracht (€ 863,00 -/- € 267,00 = € 596,00 per maand) in beide gevallen meer dan twee keer zo groot is als de zorgkorting waar de vader aanspraak op kan maken, kan de vader – conform de aanbevelingen uit het Rapport Alimentatienormen – de zorgkorting niet verzilveren. Dit leidt ertoe dat de volledige draagkracht van de vader dient te worden aangewend voor de kinderalimentatie in 2024. De rechtbank zal de door de vader te betalen kinderalimentatie voor 2024 met ingang van
13 juni 2024 derhalve vaststellen op een bedrag van € 242,00 per maand.
2025
Voor 2025 geldt dat gelet op de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 611,00 + € 731,00 =) € 1.342,00 per maand, het aandeel van de vader in de kosten van [minderjarige] naar rato van zijn draagkracht (€ 731,00 / € 1.342,00 x € 863,00 =) (afgerond) € 470,00 per maand bedraagt.
Gelet op de vast te stellen zorgregeling acht de rechtbank het redelijk om in de eerste helft van 2025 uit te gaan van een zorgkorting van 15% van de behoefte en in de tweede helft 2025 uit te gaan van een zorgkorting van 25% (ervan uitgaande dat de vakanties met ingang van de zomervakantie 2025 in onderling overleg worden verdeeld), te weten in de eerste helft van 2025 (afgerond) € 129,00 per maand en in de tweede helft van 2025 (afgerond)
€ 216,00 per maand. Na aftrek van de zorgkorting bedraagt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage over de periode januari tot en met juni 2025 € 341,00 per maand en met ingang van juli 2025 € 254,00 per maand.

BeslissingDe rechtbank:

bepaalt dat voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat [minderjarige] volgens de volgende opbouwregeling bij de vader zal verblijven:
- vanaf 2 november 2024: iedere zaterdag van 9:30 uur tot 17:00 uur;
- vanaf 14 december 2024: een weekend per veertien dagen van zaterdag 9:30 uur tot zondag 15:00 uur;
- vanaf 25 januari 2025: een weekend per veertien dagen van vrijdag 17:30 uur tot zondag 17:30 uur,
waarbij de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en de moeder [minderjarige] bij de vader ophaalt;
bepaalt dat de vader aan de moeder de volgende kinderalimentatie dient te betalen, wat de toekomstige termijnen betreft steeds bij vooruitbetaling te voldoen:
  • met ingang van 13 juni 2024 € 242,00 per maand;
  • met ingang van 1 januari 2025 € 341,00 per maand;
  • met ingang van 1 juli 2025 € 254,00 per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, kinderrechter, bijgestaan door mr. A.J.A. Olthoff als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2024.