uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.17999
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2024 in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J. Singh),
de Minister van Buitenlandse zaken,verweerder (gemachtigde: B. Jong-Miltenburg).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een visum kort verblijf.
2. Eiseres is geboren in 1984 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Zij is gehuwd en heeft twee minderjarige zoons. Op 4 november 2022 heeft zij een visum kort verblijf aangevraagd met als doel verblijf bij referent (haar broer) voor de periode van 21 december 2022 tot 3 januari 2023.
3. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 4 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 november 2022 (bestreden besluit I) is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verweerder heeft daarin (onder meer) overwogen dat ten aanzien van de totale binding met het land van herkomst van eiseres weliswaar sprake is van sociale binding van de vreemdeling met het land van herkomst gelet op het feit dat haar echtgenoot en twee zoons niet met de vreemdeling meereizen. Echter, zij had volgens verweerder niet aangetoond een economische binding te hebben met Pakistan aangezien niet is aangetoond dat zij een geregeld en substantieel inkomen uit de onderneming genereert waarmee zij in haar eigen onderhoud kan voorzien en aldus evenmin heeft aangetoond in het onderhoud van haar gezin te kunnen voorzien. De omstandigheid dat een deel van het gezin achterblijft in het land van herkomst waarborgt volgens verweerder niet zonder meer een tijdige terugkeer van de vreemdeling. Ten behoeve van een objectieve beoordeling van de vraag of tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd kan worden geacht, dient rekening te worden gehouden met alle relevante factoren, in hun onderlinge verband bezien. In het onderhavige geval leidt de beoordeling tot de conclusie dat de tijdige terugkeer in onvoldoende mate gewaarborgd is te achten, aldus verweerder. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
4. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 21 februari 20241 het door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit I vernietigd. De rechtbank heeft in dit kader overwogen dat verweerder heeft mogen beslissen dat de economische binding van eiseres met Pakistan onvoldoende is. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het ontbreken van een economische binding niet betekent dat daardoor een tijdige terugkeer naar Pakistan onvoldoende gewaarborgd is. Een tijdige terugkeer is namelijk niet slechts voldoende gewaarborgd als er én een (substantiële) economische binding én een (substantiële) sociale binding is met het land van herkomst bestaat, maar kan ook voldoende zijn gewaarborgd door alleen een voldoende sterke sociale binding (of alleen een voldoende sterke economische binding) met het land van herkomst. Niet in geschil is dat eiseres een echtgenoot en twee minderjarige kinderen heeft, die achterblijven in Pakistan. Dit levert een sterke sociale binding met het land van herkomst op, hetgeen verweerder erkende. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze sterke sociale binding met het land van herkomst een tijdige terugkeer niet kan waarborgen.
5. Op 9 april 2024 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. Bij besluit van 16 april 2024 (bestreden besluit II) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist en het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
6. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
7. De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de broer van eiseres [referent] (referent), en de gemachtigde van verweerder. Verder is als tolk verschenen de heer A. Sareen.
Beoordeling door de rechtbank
8. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet zijn aangetoond en dat er sprake is van vestigingsgevaar. Verweerder heeft met betrekking tot het vestigingsgevaar allereerst overwogen dat er sprake is van onvoldoende economische binding met Pakistan. Ter motivering heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van
21 februari 2024. Eiseres heeft geen nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft verder overwogen dat er sprake is van onvoldoende sociale binding die een tijdige terugkeer naar Pakistan waarborgt. In dit kader heeft verweerder overwogen dat referent wegens zijn Ahmadi geloof in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Referent heeft verklaard dat eiseres en haar echtgenoot ook het Ahmadi geloof aanhangen en aannemelijk wordt geacht dat zij dit niet openbaar hebben gemaakt. Daarom zou zij hier eveneens een asielvergunning kunnen aanvragen en krijgen en vervolgens via nareis de rest van haar gezin kunnen laten overkomen. Daarom is volgens verweerder onvoldoende gewaarborgd dat eiseres tijdig terugkeert naar Pakistan.
9. Eiseres voert aan dat verweerder aan de afwijzing van de aanvraag alleen afwijzingsgrond b van de Visumcode ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiseres zeer sterke sociale banden heeft in