ECLI:NL:RBDHA:2024:19159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.42517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Mongoolse eiseres. De minister van Asiel en Migratie had op 20 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 4 november 2024 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de bewaring onrechtmatig was geweest en of eiseres recht had op schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 11 november 2024 zijn eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres strafrechtelijk was aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij een winkeldiefstal, wat de bewaringsrechter niet bevoegd maakte om de rechtmatigheid van deze aanhouding te toetsen. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht en de mogelijkheid van een overdracht op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de bewaring onrechtmatig was geweest. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel kon worden opgelegd en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 november 2024, en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.42517
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 4 november 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2024 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Mongoolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1984.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Staandehouding

3. Eiseres stelt dat er geen sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Eiseres voert daartoe aan dat zij ten onrechte strafrechtelijk is aangehouden, waardoor haar
(verblijfsrechtelijke)gegevens ook ten onrechte zijn onderzocht. De strafzaak tegen eiseres is geseponeerd vanwege een tekort aan bewijs. Eiseres is daarom van mening dat de uit het strafrechtelijk voortraject voortvloeiende onderzoekresultaten uitgesloten dienen te worden.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van de stukken staat vast dat eiseres strafrechtelijk is aangehouden, omdat zij ervan werd verdacht betrokken te zijn bij een winkeldiefstal. De bewaringsrechter is daarom niet bevoegd om over de (on)rechtmatigheid van de aanhouding te oordelen. Evenmin bevat het dossier een aanknopingspunt voor het standpunt van eiseres dat deze aanhouding strafrechtelijk onrechtmatig is geweest en dat de gegevens van eiseres toen onrechtmatig zijn verkregen. Daarom mochten de gegevens die uit het strafrechtelijke voortraject zijn gebleken ook gebruikt worden door de vreemdelingenpolitie. Hierdoor kon vastgesteld worden dat eiseres geen rechtmatig verblijf had in Nederland. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiseres betwist de lichte grond onder 4d. Hiertoe voert eiseres aan dat zij op het moment van fouilleren € 1.800,- bij zich had en dat dit bedrag in beslag is genomen.
8. De rechtbank oordeelt ambtshalve dat de overige niet betwiste gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er sprake is van een risico op onttrekking. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De rechtbank laat de lichte grond onder 4d daarom onbesproken.
Lichter middel
9. Eiseres stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hiertoe voert eiseres aan dat zij door de maatregel van bewaring het contact met haar kinderen in Mongolië via Facebook niet kon voortzetten.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de niet betwiste gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking aan het toezicht was. Het standpunt van eiseres dat zij door
haar detentie geen “online” contact kon hebben met haar kinderen maakt niet dat de maatregel van bewaring daarom onevenredig bezwarend was. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank moet ook overigens ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.