ECLI:NL:RBDHA:2024:19151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.41105 en NL24.41106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eisers.

De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank legt uit dat op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb het beroepschrift de gronden van beroep moet bevatten. Aangezien het beroepschrift van 21 oktober 2024 geen gronden bevatte, heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser op 22 oktober 2024 gewezen op dit verzuim en verzocht dit uiterlijk op 29 oktober 2024 te herstellen.

Eiser heeft echter geen gronden ingediend of aangegeven waarom dit niet tijdig kon gebeuren. Omdat er niet binnen de gestelde termijn beroepsgronden zijn ingediend, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, nu er geen connexiteit meer is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.41105 en NL24.41106
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

mede namens
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2023
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2024
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Denemarken ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk niet-ontvankelijk. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bevat het beroepschrift de gronden van beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, kan ingevolge artikel 6:6 van de Awb het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van 21 oktober 2024 geen gronden van beroep bevat. Op 22 oktober 2024 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser op het verzuim gewezen en verzocht dit uiterlijk op 29 oktober 2024 te herstellen. Daarbij heeft de rechtbank er op gewezen dat het beroepschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard als niet, of niet tijdig, wordt voldaan aan de wettelijke vereisten.
5. Eiser heeft geen gronden ingediend, noch aangegeven waarom dit niet tijdig kon gebeuren. Nu er niet binnen de gestelde herstelverzuimtermijn beroepsgronden zijn ingediend, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [2] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.