ECLI:NL:RBDHA:2024:19151
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eisers.
De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank legt uit dat op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb het beroepschrift de gronden van beroep moet bevatten. Aangezien het beroepschrift van 21 oktober 2024 geen gronden bevatte, heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser op 22 oktober 2024 gewezen op dit verzuim en verzocht dit uiterlijk op 29 oktober 2024 te herstellen.
Eiser heeft echter geen gronden ingediend of aangegeven waarom dit niet tijdig kon gebeuren. Omdat er niet binnen de gestelde termijn beroepsgronden zijn ingediend, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, nu er geen connexiteit meer is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier, en is openbaar gemaakt.