ECLI:NL:RBDHA:2024:19149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.40721 en NL24.40722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 18 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Angolese nationaliteit te hebben, betwist deze beslissing en voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is en onvoldoende gemotiveerd. Hij vreest voor (indirect) refoulement bij terugkeer naar Angola, omdat hij denkt dat hij daar een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten van de EU hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers zullen nakomen. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd is en dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier, en is openbaar gemaakt op 2 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.40721 en NL24.40722
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H.L.M. Janssen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Angolese nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 2001 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Eiser beschouwt hetgeen naar voren is gebracht in de zienswijze als herhaald en ingelast. Verder meent eiser dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan gezien de aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Ook vreest eiser voor (indirect) refoulement nu hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst gerede kans loopt op behandeling in is strijd met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] . Volgens eiser blijkt uit een artikel [4] dat de Duitse opvangcentra overvol zijn en dat er in Duitse asielzoekerscentra geweld plaatsvindt. Verder blijkt uit de media [5] dat er in Duitsland op grote schaal discriminatie jegens Afrikanen voorkomt, waar eiser zeer gevoelig voor is. Verweerder had dan ook nader onderzoek moeten plegen naar de opvang en de procedure in Duitsland. De Dublinverordening [6] biedt lidstaten ook de mogelijkheid om zelf de verantwoordelijkheid te nemen voor de asielaanvraag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De Afdeling [7] heeft in haar uitspraak van 8 november 2023 [8] geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De rechtbank overweegt in dat kader dat Duitsland, net als Nederland, onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. Het door eiser aangevoerde rapport en artikel maken het voorgaande niet anders. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een nadere onderzoeksplicht voor verweerder aan te nemen. De minister mag ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser bij voorkomende problemen in de Duitse asielprocedure, opvangvoorzieningen of anderszins, de autoriteiten van Duitsland of de daarvoor geschikte instanties van Duitsland kan benaderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.
(Indirect) refoulement
7. Ten aanzien van de vrees van eiser om te worden uitgezet naar Duitsland, overweegt de rechtbank dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 30 november 2023 [9] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [10] Dit is alleen anders indien niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van het betreffende land. Dat is in dit geval, zoals hiervoor is overwogen, niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [11] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Soeren kern, ‘Germany: Violence Spirals in Refugee Shelters,’
5.Marcel Fürstenau, “Racism and Discrimination in Germany Exposed in New Survey,”
6.Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.HvJEU, 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
10.Afdeling, 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
11.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.