ECLI:NL:RBDHA:2024:19149
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 18 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Angolese nationaliteit te hebben, betwist deze beslissing en voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is en onvoldoende gemotiveerd. Hij vreest voor (indirect) refoulement bij terugkeer naar Angola, omdat hij denkt dat hij daar een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten van de EU hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers zullen nakomen. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd is en dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier, en is openbaar gemaakt op 2 december 2024.