ECLI:NL:RBDHA:2024:19127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.42994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Indiase eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 1 november 2024 de maatregel van bewaring opgelegd, welke door de rechtbank werd getoetst op rechtmatigheid. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, betwistte de rechtmatigheid van de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de maatregel rechtmatig was opgelegd, omdat eiser zich aan het toezicht had onttrokken en er voldoende gronden waren voor de bewaring. De rechtbank concludeerde dat de minister de zware gronden onder 3b en 3c terecht had ingeroepen en dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.42994
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.A. Madern),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 6 november 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Jamal Abdilahi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Indiase nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring
4. Eiser stelt dat pas na het opleggen van de maatregel van bewaring op 1 november 2024 om 17.10 uur aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod zijn opgelegd. Op het moment van het opleggen van de maatregel van bewaring was er daarom geen sprake van een terugkeerbesluit of inreisverbod. Tijdens het gehoor inbewaringstelling, op 1 november 2024 om 14.25 uur, is ook niet gesproken over een terugkeerbesluit of inreisverbod. In dit gehoor is enkel gezegd dat eiser na dit gehoor in bewaring gesteld zal worden. Verder is eiser niet in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven over een terugkeerbesluit of inreisverbod.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser is op 1 november 2024 om 14.25 uur gehoord omtrent zijn inbewaringstelling. Vervolgens is eiser diezelfde middag om 16.25 uur gehoord omtrent het terugkeerbesluit en het inreisverbod, die hem om 16.35 uur zijn opgelegd. Nu eiser in het kader van het terugkeerbesluit is gehoord en het terugkeerbesluit op 1 november 2024 om 16.35 uur is opgelegd, terwijl eiser op diezelfde datum om 17.10 uur in bewaring is gesteld, is de maatregel van bewaring rechtmatig opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden heeft betwist. De minister heeft ter zitting de lichte grond onder 4e laten vallen.
8. Eiser stelt ten aanzien van de zware grond onder 3b dat hij met een door Polen afgegeven Schengenvisum van India naar Europa, en uiteindelijk Nederland, is gereisd. In Nederland is eiser naar de woning van zijn vader in Amsterdam gegaan. Eiser had geen meldplicht en heeft zich niet onttrokken aan het toezicht. Ten aanzien van de zware grond onder 3c stelt eiser dat de minister de eerdere aanzegging om Nederland te verlaten heeft ingetrokken. Deze grond kan eiser niet worden tegengeworpen. Daarnaast is de grond onder 4c onjuist omdat eiser nog kon verblijven in de woning van zijn overleden vader.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3b en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Deze gronden zijn feitelijk juist en de minister heeft deze gronden voldoende gemotiveerd. Eiser had immers een Schengenvisum dat is verlopen op 15 maart 2024. Na het verlopen van zijn visum heeft eiser Nederland niet verlaten en ook geen melding van zijn onrechtmatig verblijf in Nederland gemaakt. Eiser heeft zich hiermee onttrokken aan het toezicht. Ook de grond onder 4c is eiser terecht tegengeworpen. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling verklaard dat hij vanaf juni 2024 op straat slaapt. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De twee zware gronden onder 3b en 3c en de lichte grond onder 4c zijn al voldoende om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank laat de overige door eiser betwiste gronden om die reden onbesproken.
Lichter middel
12. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Hiertoe voert eiser aan dat hij kenbaar heeft gemaakt dat hij terecht kan bij de bewoners van de voormalige woning van zijn vader. Dit is niet meegenomen in de beoordeling over het lichter middel. De minister had om die reden een meldplicht aan eiser kunnen opleggen.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de hierboven besproken gronden en de motivering daarvan in de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking bestaat. Eiser heeft zich immers eerder aan het toezicht onttrokken door geen melding te maken van zijn onrechtmatig verblijf, terwijl hij wist dat hij moest vertrekken. Daarbij komt dat eiser zelf heeft verklaard niet te beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats. Dit alles maakt dat de minister mocht overwegen dat het risico op onttrekking te groot is en een lichter middel niet doeltreffend zal zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

14. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en hetgeen op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.