ECLI:NL:RBDHA:2024:19109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
924036824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak inzake zeven bedrijfsinbraken en diefstal van een fiets met DNA-matches en camerabeelden

Op 20 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zeven bedrijfsinbraken en twee pogingen daartoe, evenals de diefstal van een fiets. De verdachte, geboren in 1980 in Marokko en thans gedetineerd, werd op 6 november 2024 ter terechtzitting gehoord. De officier van justitie, mr. M.C. Stolk, vorderde bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. L. Rijsdam, vrijspraak bepleitte voor een aantal ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de inbraken, waarbij DNA-matches en camerabeelden als bewijs dienden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de toegang tot de panden had verkregen door middel van braak en dat hij in de meeste gevallen herkend was op basis van camerabeelden. De rechtbank achtte de diefstal van de fiets bewezen, mede op basis van camerabeelden die de verdachte in de nabijheid van de garage toonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en wees de vorderingen van enkele benadeelde partijen toe, terwijl andere vorderingen werden afgewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte in een korte periode meerdere inbraken had gepleegd, wat leidde tot aanzienlijke schade voor de gedupeerden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/240368-24; 09/015951-24 (ttz. gev.); 09/048629-24 (tul);
09/152943-23 (tul)
Datum uitspraak: 20 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaatsnaam] ,
locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Rijsdam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van dagvaarding I (parketnummer 09/240368-24):
1.
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 12 maart 2024 tot en met 18 april 2024 te Leiderdorp en/of Leiden en/of Gouda, althans Nederland, (telkens) in/uit een bedrijfspand, te weten
- Van [bedrijf 1] , een etui met daarin wisselgeld, in elk geval een of meerdere goederen, dat/die geheel of ten dele aan Van [bedrijf 1] en/of [naam 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), en/of
- [bedrijf 2] , een fooienpot met inhoud en/of een bakje met muntgeld, in elk geval een of meerdere goederen, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 2] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), en/of
- [bedrijf 3] , een kassa met daarin (ongeveer) 800 euro en/of een scootersleutel, in elk geval een of meerdere goederen, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 3] en/of [naam 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), en/of
- [bedrijf 4] , een laptop en/of een USB-stick en/of een theedoek en/of een kistje met daarin sleutels, in elk geval een of meerdere goederen, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 4] en/of [naam 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), en/of
- [bedrijf 5] , een geldbedrag van (ongeveer) 15 euro, in elk geval een of meerdere goederen, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 5] en/of [naam 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), en/of
- [bedrijf 6] , een geldbedrag, en/of een pinautomaat en/of een IPhone, in elk geval een of meerdere goederen, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 6] en/of [naam 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), en/of
- [bedrijf 7] , een kassa met daarin een geldbedrag (ongeveer 300 euro), in elk geval een of meerdere goederen, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 7] en/of [naam 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n),
(telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 2 april 2024 tot en met 7 april 2024 te Leiderdorp en/of Gouda, althans in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) in/uit een bedrijfspand, te weten
- de sporthal van [bedrijf 8] , een of meerdere goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 8] en/of [naam 8] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), en/of
- [bedrijf 9] , een of meerdere goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 9] en/of [naam 9] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n),
(telkens) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
- een ruit heeft ingegooid, en/of eerder benoemde pand(en) heeft betreden, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van dagvaarding II (parketnummer 09/015951-24):
hij op of omstreeks 04 oktober 2023 te Leiderdorp een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 10] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder dagvaarding I en II ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feiten bepleit voor zover het de volgende zaken betreft: Van [bedrijf 1] , [bedrijf 3] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] en [bedrijf 7] . De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van beide bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feiten (de sporthal van [bedrijf 8] en [bedrijf 9] ). Voorts heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit (diefstal fiets van [naam 10] ).
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bij dagvaarding I ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover het [bedrijf 2] en [bedrijf 4] betreft.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank oordeelt op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en 2 ten laste gelegde zeven bedrijfsinbraken en twee pogingen daartoe heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe dat in alle zaken camerabeelden zijn van een dader die door het ingooien van een ruit met een steen of stenen zich de toegang tot het betreffende bedrijfspand verschaft. In de meeste zaken zijn meerdere herkenningen op basis van deze beelden door politieagenten. Daarbij is in een aantal gevallen niet alleen de verdachte herkend, aan kleding of uiterlijk, maar ook is de door hem destijds gebruikte fiets herkend. In alle zaken, met uitzondering van de inbraken bij Van [bedrijf 1] en [bedrijf 3] , zijn bovendien DNA-sporen aangetroffen die een match opleverden met het DNA van de verdachte. Het ging daarbij om dadersporen, want deze zijn aangetroffen op de genoemde stenen die in of bij de betreffende bedrijfspanden (tussen het glas) lagen nadat er was ingebroken. In een enkel geval, te weten de poging tot inbraak bij [bedrijf 9] , ging het om een DNA-spoor op een tas die de dader gebruikte (gelet op de camerabeelden). De verdachte heeft geen redengevende of de ten laste gelegde feiten ontzenuwende verklaring gegeven voor de genoemde DNA-matches.
Ten aanzien van de beide pogingen tot inbraak overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen een begin van uitvoering volgt. Met een steen zijn de ruiten van de sporthal en [bedrijf 9] vernield. Uit de bewijsmiddelen ten aanzien van de sporthal blijkt dat de verdachte ook daadwerkelijk naar binnen is geweest en rond heeft gekeken; dat is op de camerabeelden te zien en er stonden lades open. De verdachte heeft geen plausibele verklaring voor zijn gedragingen gegeven. Dan kan het niet anders zijn dan dat de verdachte die steen heeft gegooid om vervolgens naar binnen te gaan en goederen weg te nemen.
De rechtbank oordeelt op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen dat de verdachte de bij dagvaarding II ten laste gelegde diefstal van een fiets heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte ten tijde van de diefstal op de camerabeelden verschijnt terwijl hij loopt in de richting van de garage waar de fiets stond. Enig moment later komt de verdachte fietsend uit de richting van de genoemde garage. De fiets waarop hij dan rijdt, is door de partner van aangeefster herkend als aangeefsters eigendom. De rechtbank verwerpt gelet op het voorgaande het verweer van de verdachte dat het zijn fiets was die hij op kwam halen omdat hij deze de dag daarvoor in de buurt van de garage had geparkeerd.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder dagvaarding I en II ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I (parketnummer 09/240368-24):
1.
hij in de periode van 12 maart 2024 tot en met 18 april 2024 te Leiderdorp of Leiden of Gouda (telkens) in/uit een bedrijfspand, te weten
- Van [bedrijf 1] , geld, dat aan Van [bedrijf 1] en/of [naam 1] toebehoorde, en
- [bedrijf 2] , een fooienpot met inhoud en een bakje met muntgeld, die geheel of ten dele aan [bedrijf 2] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander toebehoorden, en
- [bedrijf 3] , een kassa met daarin (ongeveer) 800 euro en een scootersleutel, die aan [bedrijf 3] en/of [naam 3] toebehoorden, en
- [bedrijf 4] , een laptop en een USB-stick en een theedoek en een kistje met daarin sleutels, die aan [bedrijf 4] en/of [naam 4] toebehoorden, en
- [bedrijf 5] , een geldbedrag van (ongeveer) 15 euro, dat aan [bedrijf 5] en/of [naam 5] toebehoorde, en
- [bedrijf 6] , een geldbedrag, en een pinautomaat en een
iPhone, die geheel aan [bedrijf 6] en/of [naam 6] toebehoorden, en
- [bedrijf 7] , een kassa met daarin een geldbedrag (ongeveer 130 euro), dat aan [bedrijf 7] en/of [naam 7] toebehoorde,
telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 april 2024 tot en met 7 april 2024 te Leiderdorp of Gouda, althans in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) in/uit een bedrijfspand, te weten
- de sporthal van [bedrijf 8] , een of meerdere goederen, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 8] en/of [naam 8] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), en
- [bedrijf 9] , een of meerdere goederen, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 9] en/of [naam 9] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n),
(telkens) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
- een ruit heeft ingegooid en eerder benoemde panden heeft betreden, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van dagvaarding II (parketnummer 09/015951-24):
hij op 4 oktober 2023 te Leiderdorp een fiets die aan [naam 10] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd inhoudende dat aan de verdachte geen langere (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf wordt opgelegd dan voor de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsvrouw heeft hiertoe gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Een langere gevangenisstraf zou ertoe leiden dat de verdachte zijn woning kwijtraakt. Bovendien is de verdachte gemotiveerd voor een klinische opname die hij op korte termijn kan ondergaan in het kader van een eerdere strafzaak.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich in een betrekkelijk korte periode schuldig gemaakt aan zeven inbraken en twee pogingen daartoe. De verdachte koos daarbij steeds voor bedrijfspanden zoals winkels, horecagelegenheden en sportaccommodaties. De verdachte heeft met zijn handelen veel materiële en financiële schade bezorgd bij de gedupeerden. In een aantal gevallen nam de verdachte goederen mee die essentieel waren voor de bedrijfsvoering zoals sleutels, een pinautomaat, een kassa en een laptop. De verdachte heeft daardoor de gedupeerden nog extra gehinderd bij hun werkzaamheden. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets uit een garage. De verdachte heeft met zijn handelen aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen; hij was verslaafd en moest die verslaving bekostigen, waardoor hij zich heeft laten leiden, zonder zich te bekommeren over de gevolgen voor anderen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 oktober 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte zich in het verleden al vele malen heeft beziggehouden met het plegen van (vermogens)misdrijven waaronder bedrijfsinbraken. De verdachte heeft hiervoor (langdurige) gevangenisstraffen opgelegd gekregen. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw dergelijke misdrijven te plegen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de genoemde periode verslaafd was aan het gebruik van heroïne, maar voor het plegen van de thans bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid genomen. De verdachte heeft verzocht hem een kans te geven om op korte termijn een klinische behandeling te ondergaan in het kader van een eerdere veroordeling.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor inbraak in een bedrijfspand een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vermeld voor de duur van vier maanden in het geval van veelvuldige recidive. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de hoeveelheid bedrijfsinbraken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Alhoewel de rechtbank het nut onderschrijft van een klinische behandeling voor de verslaving van de verdachte, zou een kortere gevangenisstraf dan van na te melden duur geen recht doen aan de ernst van de door de verdachte gepleegde misdrijven.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 11] (Bloemenboetiek [bedrijf 2] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 4] ( [bedrijf 4] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 6] ( [bedrijf 6] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.395,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 10] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding. De benadeelde partij heeft haar vordering ter terechtzitting van 6 november 2024 gematigd tot € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen De Bruijn en Onderwater. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van Mooten en Tamerius, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van beide vorderingen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vorderingen van Mooten, De Bruijn en Onderwater af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsvrouw heeft bepleit de vordering van Tamerius slechts gedeeltelijk toe te wijzen, tot een bedrag van maximaal € 200,00.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vorderingen van [naam 11] , [naam 4] en [naam 6]
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 11] , [naam 4] en [naam 6] afwijzen, omdat het bestaan van de door deze benadeelde partijen gestelde schade namens de verdachte gemotiveerd is betwist en door de benadeelde partij, in het licht van die betwisting, onvoldoende is onderbouwd.
De vordering van [naam 10]
De vordering van de benadeelde partij [naam 10] is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding II bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 oktober 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder dagvaarding II bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 oktober 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 10] .
8. De vorderingen tot tenuitvoerlegging
8.1.
De vorderingen van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 3 oktober 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09/048629-24 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden. Start- en einddatum proeftijd: 17 mei 2024 – 27 juli 2026.
De officier van justitie heeft bij vordering van 3 oktober 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09/152943-23 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag op 12 oktober 2023 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden. Start- en einddatum proeftijd: 15 mei 2024 - 27 juli 2026.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie ten aanzien van beide vorderingen geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid nu de proeftijd pas na de thans bewezen verklaarde feiten is gaan lopen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de officier van justitie in beide vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaren, nu de proeftijd in beide strafzaken pas is gaan lopen nadat de verdachte de thans bewezen verklaarde feiten had gepleegd.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en 2 en dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I (parketnummer 09/240368-24), feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft, of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht, door middel van braak, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding I (parketnummer 09/240368-24), feit 2:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding II (parketnummer 09/015951-24)
:
diefstal;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 10] toe en veroordeelt de verdachte om te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 oktober 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 oktober 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 10] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de hierna genoemde benadeelde partijen af, te weten:
[naam 11] ;
[naam 4] ;
[naam 6] ;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank op 2 mei 2024, gewezen onder parketnummer 09/048629-24;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag op 12 oktober 2023, gewezen onder parketnummer 09/152943-23.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Pereth, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2024.