ECLI:NL:RBDHA:2024:1910
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die op 19 juli 2023 het bezwaar van eiser tegen de WOZ-beschikking had gegrond verklaard en de waarde van de woning had vastgesteld op € 735.000. Eiser was van mening dat de waarde te hoog was en stelde een waarde van tussen € 600.000 en € 620.000 voor, onderbouwd met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 735.000 niet te hoog was. De rechtbank baseerde haar oordeel op het door verweerder overgelegde taxatieverslag en matrix, waarin de waarde van de woning was bepaald door systematische vergelijking met vergelijkingsobjecten in de buurt. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning van eiser, zoals gebruiksoppervlakte en perceeloppervlakte.
De rechtbank oordeelde verder dat de eigen aankoop van de woning door eiser in 2018 te ver van de waardepeildatum lag om nog relevant te zijn voor de WOZ-waarde voor 2023. Ook de argumenten van eiser over de garage en de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog waren vastgesteld, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.