ECLI:NL:RBDHA:2024:19097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.40554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 oktober 2024, waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser niet wilde verschijnen. Een medewerker van het detentiecentrum heeft verklaard dat in overleg met de gemachtigde van eiser een afstandsverklaring zal worden opgemaakt. De rechtbank heeft na ontvangst van deze afstandsverklaring geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld. Eiser stelde dat hij te laat is uitgeplaatst naar het Justitieel Complex Rotterdam, maar de rechtbank oordeelt dat de uitplaatsing op 17 oktober 2024 tijdig is gebeurd. Daarnaast voerde eiser aan dat de minister een lichter middel had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten tot inbewaringstelling gezien de medische omstandigheden van eiser en het onttrekkingsrisico. Eiser stelde ook dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in het laissez-passer traject, maar de rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier, en is openbaar gemaakt op 5 november 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 oktober 2024, waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Een medewerker van het detentiecentrum (DTC) heeft via telehoren ten overstaan van de rechtbank verklaard dat eiser niet wilde verschijnen op de zitting. In overleg met de gemachtigde van eiser is door de medewerker van het DTC medegedeeld dat een afstandsverklaring zal worden opgemaakt. De gemachtigden van eiser en de minister zijn verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser afstand willen doen van het recht om te worden gehoord?
2. De rechtbank heeft na het sluiten van het onderzoek op de zitting op 29 oktober 2024 een afstandsverklaring ontvangen. Uit de afstandsverklaring leidt de rechtbank af dat eiser niet op de zitting heeft willen verschijnen. Eiser heeft de afstandsverklaring getekend met een ‘X’. De rechtbank heeft, na navraag te hebben gedaan bij het DTC over de juistheid van de handtekening, bevestiging ontvangen dat deze correct is. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van de afstandsverklaring en de mededeling van de medewerker van het DTC voorafgaand aan de zitting dat eiser niet wenste te verschijnen, met voldoende zekerheid is komen vast staan dat eiser niet wenste te worden gehoord. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen na ontvangst van de afstandsverklaring. Daar komt bij dat op de zitting door de rechtbank is medegedeeld dat nog een afstandsverklaring zou worden opgemaakt. In zoverre betrekt de rechtbank geen informatie bij de beoordeling van het beroep die nog niet bij partijen kenbaar was.
Is eiser te laat uitgeplaatst?
3. Een van de beroepsgronden van eiser is dat hij te laat is uitgeplaatst naar het Justitieel Complex Rotterdam, omdat niet is te controleren of dit uiterlijk de dag na de oplegging van de maatregel (op 17 oktober 2024) is gebeurd.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft op de zitting duidelijkheid verschaft en medegedeeld dat uit interne informatie van de Koninklijke Marechaussee de uitplaatsing op 17 oktober 2024, om 12:17 uur, is gebeurd. De uitplaatsing is binnen 24 uur en dus tijdig gebeurd. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen.
Had de minister een lichter middel moeten toepassen?
4. Eiser voert aan dat de minister een lichter middel had moeten toepassen, gezien de medische omstandigheden van eiser.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich, gelet op de niet bestreden gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het onttrekkingsrisico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling is volgens de minister te groot. Daarnaast heeft de minister in de maatregel van bewaring extra aandacht gevraagd voor de medische omstandigheden van eiser. In dat verband merk de minister terecht op dat eiser in het DTC een beroep kan doen op medische zorg en dat deze medische zorg gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Ook is terecht opgemerkt dat als er niet voldoende zorg kan worden gegeven, eiser naar een zorginstelling zal worden overgeplaatst. Bovendien staat in het verslag vertrekgesprek van 25 oktober 2024 dat er extra aandacht is gevraagd voor de medische omstandigheden van eiser, omdat het vermoeden aanwezig is dat hij depressieve gevoelens binnen detentie aan het ontwikkelen is. Ook staat daarin dat de medische dienst en geestelijke verzorging van het DTC in kennis zijn gesteld. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat geen grond is voor het oordeel dat de minister een lichter middel had moeten toepassen.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Het is onduidelijk wat de stand van zaken is met het laissez-passer (lp) traject, omdat een eerdere lp inmiddels is verlopen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend handelt. De minister heeft op de zitting toegelicht dat het eerder afgegeven lp verlopen is en dat deze niet verlengd kan worden, omdat niet bekend is welke organisatie de lp-aanvraag heeft gestart. Eiser heeft hierover geen informatie gegeven en wilt een nieuwe aanvraagformulier niet invullen. Verder is op de zitting medegedeeld dat een nieuw lp-aanvraag wordt gestart. Ook heeft de minister op 18, 24 en 25 oktober 2024 vertrekgesprekken met eiser gevoerd.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden van deze maatregel niet is voldaan. [1]
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.