ECLI:NL:RBDHA:2024:19085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.42650
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie aan eiser, die op 10 oktober 2024 was genomen. Eiser, die zich in een vreemdelingenrechtelijke procedure bevond, had op 31 oktober 2024 beroep ingesteld tegen deze maatregel. De rechtbank ontving op 7 november 2024 een kennisgeving, maar omdat er al beroep was ingesteld, werd hier geen zaaknummer voor aangemaakt. Het beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 12 november 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De minister had in de maatregel van bewaring aangegeven dat deze noodzakelijk was voor het vaststellen van de identiteit of nationaliteit van eiser en om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van een asielaanvraag. Er werd een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen geschetst, waarbij de minister zware en lichte gronden aanvoerde voor de bewaring.

Eiser betwistte enkel de zware grond dat hij niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, maar de rechtbank oordeelde dat de overige onbetwiste gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet waren voldaan. Het beroep werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De proceskosten van eiser werden niet vergoed door de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft op 31 oktober 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft (ook) op 7 november 2024 een kennisgeving ontvangen, maar heeft hiervan geen zaaknummer aangemaakt omdat al beroep was ingesteld door eiser. Het beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Ten aanzien van eiser is gebleken dat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser heeft enkel de zware grond 3d betwist. De onbetwiste zware gronden 3a, 3b, en 3c en de onbetwiste lichte gronden 4a, 4b, 4c, en 4d kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [1] Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3d kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden en de ambtshalve toets van de gronden van de maatregel die onder 2.1. heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel rechtmatig is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.