ECLI:NL:RBDHA:2024:19065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.43282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod met betrekking tot informatieplicht en kosteloze rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat op 1 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie aan eiser was opgelegd. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.H. Hillen. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en werd bijgestaan door een tolk. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor het terugkeerbesluit niet in geschil waren en dat verweerder terecht had geconcludeerd dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat hij onterecht langdurig was gelicht voor een gehoor en dat de informatieplicht van verweerder was geschonden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de gemachtigde van eiser te laat was geïnformeerd over het terugkeerbesluit, dit niet had geleid tot een schending van de belangen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43282

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 op zitting behandeld, tezamen met zaak NL24.41907. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Verweerder heeft overwogen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Allereerst wordt overwogen dat de gronden die door verweerder aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd niet in geschil zijn. Daarom dient ervan uit te worden gegaan dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat eiser het grondgebied van de Europese Unie, de EER en Zwitserland onmiddellijk moet verlaten.
Lichten voor gehoor
4. Eiser voert aan dat verweerder hem onnodig langdurig heeft gelicht teneinde hem te horen door de Brigade Scheldestromen in Hoogerheide. Eiser zit in bewaring in het detentiecentrum Rotterdam en op 300 meter afstand van dit detentiecentrum bevindt zich een andere brigade van de KMar [3] , de brigade Zuid-Holland, waar eiser ook had kunnen worden gehoord. Dit was een minder ingrijpend alternatief geweest. Eiser wijst in dit kader op artikel 5.4, eerste en tweede lid, van het Vb. Door de keuze van verweerder zijn de instructienormen niet nageleefd.
5. De rechtbank begrijpt dat het vervelend voor eiser is dat hij op 1 november 2024 is gelicht om in Hoogerheide te worden gehoord, maar ziet hierin geen omstandigheid die leidt tot een gebrek of onrechtmatigheid van het besluit. Verweerder heeft ter zitting op 13 november 2024 toegelicht dat het horen van eiser voorafgaand aan het uitvaardigen van het terugkeerbesluit en inreisverbod wegens capaciteitsgebrek niet kon worden gedaan door de brigade Zuid-Holland. Deze keuze vergt geen verdere motivering. Voorts slaagt ook de verwijzing van eiser naar artikel 5.4, eerste en tweede lid, van het Vb niet, nu dit ziet op de tenuitvoerlegging van de bewaring en geen betrekking heeft op een gehoor over een uit te vaardigen terugkeerbesluit en inreisverbod.
Kosteloze rechtsbijstand
6. Eiser voert daarnaast aan dat ten onrechte aan hem is voorgehouden dat hij zich op eigen kosten kon laten bijstaan door een raadsman tijdens het gehoor. Eiser heeft een bericht van de Raad voor Rechtsbijstand overgelegd, waaruit blijkt dat eiser wel degelijk recht had op kosteloze rechtsbijstand.
7. Eiser wordt hierin niet gevolgd. In het arrest Boudjlida [4] heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie overwogen dat een recht op rechtshulp in artikel 13 van de Terugkeerrichtlijn [5] slechts na de vaststelling van een terugkeerbesluit is voorzien en alleen in het kader van een beroep dat tegen een dergelijk besluit is ingesteld. Op grond van artikel 13, vierde lid, moet in bepaalde omstandigheden op verzoek van de vreemdeling gratis rechtsbijstand worden verleend. Een illegaal verblijvende derdelander kan zich evenwel altijd op eigen kosten tot een raadsman wenden opdat deze hem bijstaat wanneer hij wordt gehoord, mits de uitoefening van dit recht het goede verloop van de terugkeerprocedure niet ondermijnt en de doeltreffende tenuitvoerlegging van de Terugkeerrichtlijn niet in gevaar brengt. Gelet hierop is eiser juist geïnformeerd dat hij zich op eigen kosten kan wenden tot een raadsman voor bijstand tijdens het gehoor.
8. Het door eiser overgelegde bericht van de Raad voor Rechtsbijstand leidt niet tot een ander oordeel. Het bericht van de Raad voor Rechtsbijstand heeft betrekking op een situatie waarbij de gronden van bewaring zijn gewijzigd en een hernieuwde inbewaringstelling plaatsvindt. Van een dergelijke situatie was in eisers geval geen sprake.
Informatieplicht
9. Eiser voert verder aan dat verweerder de informatieplicht heeft geschonden. Verweerder heeft namelijk verzuimd om de gemachtigde van eiser tijdig op de hoogte te stellen van het voornemen om eiser te lichten, hem te horen, een terugkeerbesluit uit te vaardigen, aan hem een vertrektermijn te onthouden en een inreisverbod uit te vaardigen. Eiser wijst in dit kader op paragraaf A5/6.6 van de Vc [6] waaruit blijkt dat verweerder verplicht is om afschriften van het terugkeerbesluit en inreisverbod aan de gemachtigde te verstrekken. Eiser meent dat de handelwijze van verweerder duidt op kwader trouw en verwijst hierbij naar het arrest van het ERHM [7] van 5 februari 2002. [8]
10. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat de gemachtigde van eiser te laat in kennis is gesteld van het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. Hierdoor is eiser echter niet in zijn belangen geschaad of beperkt in zijn rechten.
11. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de gemachtigde eerder ingelicht had moeten worden over het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. Dat verweerder gehouden was om de gemachtigde vóór de oplegging hiervan in kennis te stellen en hem in kennis te stellen van het gehoor volgt de rechtbank niet. Uit de door eiser genoemde paragraaf uit het Vc volgt dit niet. Wel dienen tijdig afschriften verstrekt te worden aan de gemachtigde van eiser. Niet is in geschil dat dit te laat is gebeurd. Derhalve is sprake van een gebrek op dit punt. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, [9] omdat eiser door dit gebrek niet in zijn belangen is geschaad of is benadeeld. Daarbij is van belang dat eiser tijdig beroep heeft ingesteld tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod en daarbij rechtsbijstand krijgt van zijn gemachtigde. Daarnaast is van belang dat uit vaste rechtspraak volgt dat het gehoor voorafgaand aan de uitvaardiging van een terugkeerbesluit en inreisverbod niet noodzakelijkerwijs in aanwezigheid van een rechtsbijstandverlener plaats hoeft te vinden. [10]
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 (
duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 19 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Koninklijke Marechaussee.
4.Arrest van 11 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2431.
5.Richtlijn 2008/115/EG.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8.Arrest van 5 februari 2002, Appliation nr. 51564/99 (Conka v. België).
9.Algemene wet bestuursrecht.
10.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3589.