ECLI:NL:RBDHA:2024:19064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.43436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000 in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening. Eiser, van Indiase nationaliteit, heeft eerder een asielaanvraag in Nederland ingediend en is op 15 april 2024 aan Duitsland overgedragen. De rechtbank oordeelt dat, ondanks de afwijzingen van de Duitse autoriteiten van de verzoeken om terugname, er nog steeds concrete aanwijzingen zijn dat eiser onder de werkingssfeer van de Dublinverordening valt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure en dat er zicht is op een overdracht binnen een redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43436

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Indiase nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Tevens is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser op de juiste grondslag in bewaring is gesteld. Volgens artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vb kan de vreemdeling op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring worden gesteld indien een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en indien een significant risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Nu Duitsland driemaal het verzoek van Nederland om eiser op grond van de Dublinverordening terug te nemen heeft afgewezen, is de vraag of er nog sprake is van een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening.
3.1.
De rechtbank gaat daarbij uit van het volgende. Eiser heeft op 20 maart 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit Eurodac is vervolgens gebleken dat eiser op 8 juli 2022 in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Door Oostenrijk is vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, als gevolg van het destijds niet tijdig overdragen van eiser door Duitsland aan Oostenrijk. Nederland heeft daarom de Duitse autoriteiten op 20 maart 2024 verzocht eiser over te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening. De Duitse autoriteiten zijn op 27 maart 2024 akkoord gegaan met het claimverzoek waarna eiser op 15 april 2024 aan Duitsland is overgedragen. Op 25 augustus 2024 is eiser in Nederland strafrechtelijk aangehouden en na overdracht aan de vreemdelingenpolitie heengezonden. Op 3 oktober 2024 is eiser wederom strafrechtelijk aangehouden in Nederland en na overname door de vreemdelingenpolitie heengezonden, omdat eiser aangaf zelfstandig naar Duitsland te willen vertrekken. Op 28 oktober 2024 is eiser strafrechtelijk aangehouden in Nederland en na te zijn heengezonden, in (onderhavige) bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid van de Vw.
3.2.
De Nederlandse autoriteiten hebben de Duitse autoriteiten op 30 oktober 2024 verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid onder b van de Dublinverordening. Dit verzoek is door Duitsland op 4 november 2024 afgewezen met als reden dat eiser geen asiel heeft aangevraagd in Duitsland. Op 6 november 2024 is wederom door Nederland een claimverzoek verzonden aan Duitsland, dit verzoek is door Duitsland afgewezen op 12 november 2024. Omdat de Nederlandse autoriteiten nog steeds van mening zijn dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, is op 13 november 2024 een verzoek om heroverweging verzonden. Daarbij is toegelicht dat Nederland de claim baseert op het claimakkoord van Duitsland van 27 maart 2024 en de overdracht die daarop volgde. Ook wordt verwezen naar het gegeven dat eiser verklaart een lopende asielaanvraag in Duitsland te hebben, in kader waarvan hij op 14 november 2024 een afspraak zou hebben met de Duitse autoriteiten. Ook dit verzoek is op 13 november 2024 door Duitsland afgewezen. Daarbij is toegelicht dat de eerdere overdracht van eiser in maart 2024 een vergissing is geweest en dat eiser geen afspraak heeft in Duitsland op 14 november 2024 met betrekking tot een asielaanvraag, omdat hij nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland. Hierop heeft Nederland Duitsland op 14 november 2024 nogmaals verzocht eiser terug te nemen. Ter zitting is door de minister toegelicht dat laatstgenoemde claimverzoek ook naar de liaisonofficier is gestuurd. Op het laatste verzoek is door de Duitse autoriteiten nog niet gereageerd.
3.3.
Eiser stelt dat hij een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend. Hij betwijfeld echter of nog gesproken kan worden van een concreet uitzicht op overdracht aan Duitsland, nu Duitsland zich zo onwelwillend opstelt. Er is zodanig veel onduidelijkheid omtrent de claim dat van een concreet aanknopingspunt geen sprake meer is.
3.4.
De minister voert aan dat eiser niet is opgenomen in de nationale asielprocedure van Nederland en er nog steeds wordt ingezet op een overdracht aan Duitsland. Het laatste claimverzoek van 14 november 2024, waar de liaisonofficier bij is betrokken, is nog in onderzoek bij de Duitse autoriteiten. Daarnaast heeft de minister de Dublinunit geraadpleegd en kwamen ook zij zijn tot de conclusie dat Duitsland verantwoordelijk is. Het bevreemdt de minister daarnaast dat Duitsland in de afwijzing van 13 november 2024 refereert aan de overdracht van eiser in maart 2024, terwijl deze overdracht in april 2024 heeft plaatsgevonden. Op grond van het lopende onderzoek naar aanleiding van het laatste heroverwegingsverzoek, het feit dat eiser eerder aan Duitsland is overgedragen en hij niet in de nationale procedure is opgenomen, is sprake van een concreet aanknopingspunt dat de Dublinverordening op eiser van toepassing is, aldus de minister.
3.5.
De rechtbank acht het, gezien de onder 3.2 en 3.3 geschetste feitelijke gang van zaken niet onbegrijpelijk dat de minister nog steeds uitgaat van de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de asielaanvraag van eiser. Eiser is namelijk naar aanleiding van de door Duitsland op 27 maart 2024 geaccepteerde claim op 15 april 2024 al eens overgedragen aan Duitsland. De rechtbank kan de minister dan ook volgen in het standpunt dat de eerdere afwijzingen van de claimverzoeken op een beoordelingsfout berusten. Of eiser al dan niet asiel heeft aangevraagd in Duitsland kan in het midden blijven, nu uit het dossier blijkt dat Duitsland er verantwoordelijk voor is geworden vanwege het niet tijdig overdragen van eiser aan Oostenrijk. Zolang er nog geen sprake is van een definitieve afwijzing van het claimverzoek van 14 november 2024 bestaan naar het oordeel van de rechtbank nog steeds concrete aanwijzingen dat eiser valt onder de werkingssfeer van de Dublinverordening.
Gronden
4. De minister heeft ter zitting lichte grond 4d laten vallen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3k en 4c aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de lichte grond 4a daarom onbesproken.
4.2.
Niet betwist is dat eiser niet via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a). Eveneens niet betwist is dat eiser zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken door zijn onrechtmatige verblijf niet te melden bij de korpschef zoals bedoeld in artikel 4.39 van het Vb (3b). Daarnaast is zware grond 3k terecht aan eiser tegengeworpen nu aan hem op 7 april 2024 een overdrachtsbesluit is opgelegd. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat deze grond hem niet kan worden tegengeworpen omdat hij steeds heeft aangegeven terug te willen naar Duitsland. Na het opleggen van het overdrachtsbesluit en de daadwerkelijke overdracht aan Duitsland is eiser namelijk meermaals weer in Nederland aangetroffen. De rechtbank is dan ook met de minister van oordeel dat eiser geen daadwerkelijke medewerking verleent aan het in rechte vast staande overdrachtsbesluit en dat deze grond dus feitelijk juist is. Ook lichte grond 4c is feitelijk juist en voldoende in de maatregel gemotiveerd. Eiser beschikt niet over een vaste woon- of verblijfplaats. Dat hij zich in Nederland niet kan inschrijven, zoals eiser stelt, maakt niet dat deze grond hem niet kan worden tegengeworpen.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De minister heeft eiser daarbij zwaar mogen aanrekenen dat hij sinds de overdracht aan Duitsland in april 2024 drie keer in Nederland is aangetroffen. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De stelling van eiser dat hij steeds heeft verklaard terug te willen naar Duitsland en dit eenvoudig door hem gerealiseerd kon worden, leidt gezien het voorgaande niet tot een ander oordeel.
5.1.
De rechtbank constateert dat door eiser geen medische omstandigheden kenbaar zijn gemaakt. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het Detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
6. De rechtbank is van oordeel dat door de minister voldoende voortvarend wordt gehandeld door op 30 oktober en 6 november 2024 een claimverzoek aan Duitsland te versturen. Daarnaast zijn op 13 en 14 november 2024 verzoeken om heroverweging verzonden. Tot slot heeft op 30 oktober 2024 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.
Zicht op overdracht
7. De rechtbank is van oordeel dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn bestaat nu eiser onder de Dublingrondslag valt en verwijst daarbij naar hetgeen onder 3.5. is overwogen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.