ECLI:NL:RBDHA:2024:19012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.25687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Iraanse eiseres met christelijke geloofsovertuiging en problemen met autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiseres die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat het asieldossier in België ten onrechte niet was opgevraagd, gezien de eerdere toekenning van een verblijfsvergunning op basis van haar geloof. De rechtbank stelde vast dat de asielaanvraag van eiseres in een onjuist kader was beoordeeld, omdat er geen sprake was van een bekering, maar van een christelijke opvoeding. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van de christelijke geloofsovertuiging van eiseres ondeugdelijk en onzorgvuldig was, wat ook invloed had op de beoordeling van de problemen die eiseres met een familievriend en de Iraanse autoriteiten had. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie en droeg de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij informatie bij de Belgische autoriteiten moet worden ingewonnen en eiseres opnieuw gehoord moet worden. De rechtbank veroordeelde de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25687

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, L. Neshin als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Inleiding

1.1.
Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Zij heeft op 4 november 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
1.2.
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. In Iran ging eiseres van jongs af aan met haar moeder naar de Armeens-katholieke kerk en is zij opgegroeid met het christendom. Zij is dan ook christen. In 2014 heeft eiseres in België asiel aangevraagd en gekregen op basis van haar geloof en problemen met de familie van haar ex-man (van wie zij in 2015 is gescheiden). In maart 2020 heeft eiseres haar asielvergunning in België ingeleverd en is zij teruggekeerd naar Iran om voor haar zieke moeder te zorgen. Voordat zij terugkeerde naar Iran heeft zij bij de familievriend [naam], tevens een belangrijke ambtenaar, nagevraagd of zij veilig kon terugkeren. Eenmaal in Iran is zij seksueel misbruikt door [naam]. Hij dreigde haar te zullen aangeven bij de autoriteiten, omdat hij wist dat zij christen is en in het verleden had deelgenomen aan een demonstratie. Nadat zij in juli 2020 naar België was vertrokken maar weer is teruggestuurd naar Iran, heeft zij Iran in 2022 definitief verlaten. Bij terugkeer naar Iran vreest eiseres voor [naam]. Ook vreest zij voor de Iraanse autoriteiten, omdat [naam] haar op de ‘zwarte lijst’ heeft laten zetten.

Het bestreden besluit

2.1.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- bekering tot het christendom;
- problemen met [naam] en de autoriteiten.
2.2.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. De bekering van eiseres tot het christendom en de gestelde problemen van eiseres met [naam] en de autoriteiten heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Het geloofwaardig geachte element levert volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft daarom de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.

Boordeling door de rechtbank (aan de hand van de beroepsgronden)

Bekering tot het christendom (element 2)
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet gelooft dat zij christen is. Hiertoe stelt eiseres (onder andere) dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de inwilliging van haar Belgische asielaanvraag, waaraan ook haar christelijke geloofsovertuiging ten grondslag lag. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 18 juni 2024, in de zaak QY tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2024:524, stelt eiseres dat verweerder het Belgische asieldossier had moeten opvragen. Verder stelt eiseres hiertoe (onder andere) dat verweerder heeft miskend dat zij geen bekeringsproces heeft doorgemaakt, maar van jongs af aan is opgegroeid met het christendom binnen de Armeens christelijke gemeenschap en dat haar christelijke geloof constant is gebleven. Daarom heeft verweerder volgens eiseres haar asielrelaas ten onrechte beoordeeld aan de hand van Werkinstructie (WI) 2022/3.
Belgische asielprocedure
4.1.
Uit het dossier komt naar voren dat eiseres op 23 september 2014 een asielaanvraag heeft ingediend in België en dat de Belgische autoriteiten op 26 augustus 2015 aan eiseres de vluchtelingenstatus hebben toegekend. Eiseres heeft verklaard dat zij aan haar Belgische asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd dat zij een christelijke geloofsovertuiging heeft en dat zij mede vanwege die geloofsovertuiging problemen heeft met de familie van haar (inmiddels) ex-man. Verder komt uit het dossier naar voren dat eiseres op 6 maart 2020 afstand heeft gedaan van haar vluchtelingenstatus in België en vervolgens naar Iran is teruggekeerd. Eiseres heeft verklaard dat zij dit heeft gedaan, omdat zij voor haar zieke moeder in Iran moest zorgen.
4.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, tweede volzin, van Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn) heeft de lidstaat tot taak om de relevante elementen van het verzoek om internationale bescherming in samenwerking met de verzoeker te beoordelen. Deze samenwerkingsverplichting houdt in dat, indien de door de verzoeker om internationale bescherming aangevoerde elementen om welke reden ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de betrokken lidstaat actief met de verzoeker moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven (vgl. het arrest van het Hof van 22 november 2012, ECLI:EU:C:2012:744). Elementen bestaan onder andere in de verklaringen van de verzoeker over ‘eerdere verzoeken’, zo staat in artikel 4, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn.
4.3.
In het door eiseres aangehaalde arrest van 18 juni 2024 heeft het Hof zich uitgelaten over de vraag wat een lidstaat moet doen als hij een verzoek om internationale bescherming van een verzoeker die al bescherming heeft in een andere lidstaat niet niet-ontvankelijk kan verklaren. Uit dat arrest volgt dat de lidstaat in dat geval het verzoek om internationale bescherming individueel, volledig en naar de actuele stand van zaken moet onderzoeken en in het kader van dat onderzoek ten volle rekening moet houden met de beslissing van de andere lidstaat om aan de vreemdeling internationale bescherming te verlenen en met de elementen die deze beslissing ondersteunen (punt 76). In punt 78 van dat arrest heeft het Hof in dit verband nog het volgende overwogen: “
Gelet op het beginsel van loyale samenwerking neergelegd in artikel 4, lid 3, eerste alinea, VEU, volgens hetwelk de lidstaten elkaar respecteren en elkaar steunen bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien (arrest van 6 september 2016, Petruhhin, C‑182/15, EU:C:2016:630, punt 42), en dat concreet is uitgewerkt in artikel 36 van richtlijn 2011/95 en artikel 49 van richtlijn 2013/32, en om zoveel mogelijk de samenhang te waarborgen tussen beslissingen die door de bevoegde autoriteiten van twee lidstaten worden genomen over de behoefte aan internationale bescherming van dezelfde onderdaan van een derde land of staatloze, moet bovendien worden overwogen dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat die over het nieuwe verzoek moet beslissen, zo spoedig mogelijk begint met het uitwisselen van informatie met de bevoegde autoriteit van de lidstaat die eerder aan dezelfde verzoeker de vluchtelingenstatus heeft toegekend. Het staat dus aan de eerste van deze autoriteiten om de tweede in kennis te stellen van het nieuwe verzoek, om zijn standpunt over het nieuwe verzoek mee te delen en om de tweede te verzoeken om binnen een redelijke termijn de informatie mee te delen waarover zij beschikt en die tot de toekenning van deze status heeft geleid.”
4.4.
In dit geval heeft eiseres van 26 augustus 2015 tot 6 maart 2020 een vluchtelingenstatus in België gehad. Op het moment van indienen van haar asielaanvraag in Nederland (op 4 november 2022) had zij echter geen vluchtelingenstatus in België (of een andere lidstaat) meer. In zoverre wijkt de situatie van eiseres dus af van de situatie waarover voormeld arrest van het Hof gaat. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de specifieke omstandigheden van dit geval aanleiding had moeten zien om, in het kader van zijn samenwerkingsverplichting, informatie op te vragen bij de Belgische autoriteiten over de elementen die de Belgische autoriteiten op 26 augustus 2015 hebben doen besluiten om aan eiseres een vluchtelingenstatus te verlenen.
4.5.
De hiervoor bedoelde omstandigheden van het geval, die in samenhang moeten worden bezien, zijn de volgende. Er bestaat (gedeeltelijke) inhoudelijke overeenkomst tussen de huidige Nederlandse asielprocedure van eiseres en haar Belgische asielprocedure. Immers, de christelijke geloofsovertuiging van eiseres is één van de elementen van het huidige asielrelaas van eiseres, en haar christelijke geloofsovertuiging heeft volgens de verklaringen van eiseres ook mede ten grondslag gelegen aan haar ingewilligde asielaanvraag in België. Gelet hierop kan de door de Belgische autoriteiten verrichte beoordeling relevant zijn voor de beoordeling van het huidige asielrelaas van eiseres (zie in dit verband ook punt 77 van het arrest van het Hof van 18 juni 2024). Verder geldt dat de vluchtelingenstatus van eiseres in België is geëindigd omdat eiseres daarvan zelf afstand heeft gedaan om de reden dat zij in Iran voor haar zieke moeder moest zorgen. Er is dus geen sprake van dat de vluchtelingenstatus van eiseres in België is geëindigd omdat de Belgische autoriteiten na een individueel onderzoek hebben vastgesteld dat eiseres geen bescherming meer nodig heeft. Eiseres is na ongeveer drie maanden in Iran te hebben verbleven, (in juli 2020) weer teruggekeerd naar België, maar ook toen is door de Belgische autoriteiten niet vastgesteld dat eiseres geen bescherming behoeft. Bij dit alles komt dat verweerder al vanaf 12 januari 2023 – dat is bijna anderhalf jaar vóór het bestreden besluit – op de hoogte was van voormelde ‘asielsituatie’ van eiseres in België en dus ruim voldoende tijd heeft gehad om bij de Belgische autoriteiten informatie in te winnen over de redenen van de ingewilligde asielaanvraag, met welke autoriteiten verweerder in het kader van deze procedure toch al contact heeft gehad.
4.6.
Nu verweerder bij de Belgische autoriteiten geen informatie heeft ingewonnen over de elementen die de Belgische autoriteiten op 26 augustus 2015 hebben doen besluiten om aan eiseres een vluchtelingenstatus te verlenen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet (voldoende) heeft voldaan aan zijn deel van de samenwerkingsverplichting en, in het verlengde daarvan, dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid.
Christelijke geloofsovertuiging
5.1.
Verweerder heeft in deze zaak als relevant element aangemerkt: ‘bekering tot het christendom’. Verweerder heeft dit element op geloofwaardigheid beoordeeld aan de hand van (de drie thema’s in) WI 2022/3. Deze WI gaat over de beoordeling van asielrelazen over bekering en afvalligheid. ‘Bekering’ is volgens deze WI “het overgaan van iemand tot een ander geloof”. Het gaat er dus om dat er ‘transformatie’ plaatsvindt naar een ander geloof.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit de verklaringen van eiseres ten onrechte heeft afgeleid dat er bij haar sprake is geweest van een bekering(sproces) tot het christendom. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de verklaringen van eiseres, in zijn totaliteit bezien, zo worden begrepen dat zij stelt dat zij christelijk is opgegroeid en van zeer jongs af aan al christen is, en dat er bij haar geen ‘transformatie’ naar het christendom heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst in dit verband – zonder uitputtend te zijn – op de volgende verklaringen van eiseres tijdens het nader gehoor.
Op de vraag ‘Met welke religie bent u opgegroeid?’: “
Met het christendom.
Op de vraag ‘Dus u bent altijd christen geweest?’: “
Ik was een kind toen mijn ouders uit elkaar gingen en mijn moeder nam ons altijd naar de kerk en vertelde dit is jullie vader. Zij bedoelde hiermee Jezus Christus. God is de vader en hij is degene die jullie beschermd.” (p. 4 NG)
Op de vraag ‘Sinds wanneer bent u Christen?’: “
Als kinderen werden wij door onze moeder naar de kerk toegebracht en ze zei tegen ons dat hij onze vader was, Jezus Christus. Mijn vader en moeder waren van elkaar gescheiden toen ik een kind was. Mijn nichten, dochter van de broer van mijn moeder hebben altijd kerstboom versierd en gehouden.” (p. 18 NG)

Omdat ik van jongs af aan ging ik met mijn moeder naar de katholieke kerk en
toen ik ouder bent geworden ging mijn interesse door.” (p. 20 NG)
Op de vraag ‘Heeft u ooit geloofd in de Islam?’: “
Nee, nog nooit.

Ik beschouw mezelf als christen en sinds jongs af aan ging ik samen met mijn moeder naar de kerk.” En “
Ik heb nooit in de Islam geloofd en dus nooit afstand van genomen. Ik ben een christen.” (p. 21 NG)
Op de vraag ‘Vanaf welke leeftijd geloofde u in het christendom?’: “
Van jongs af aan was ik daar geïnteresseerd in maar vanaf mijn zestiende of zeventiende jaar heb ik meer kennis opgedaan en ik ging bidden.
Op de vraag ‘Begrijp ik dat u nooit bent bekeerd tot het christendom en dat u nooit een andere religie gehad en bent ook nooit atheïst bent geweest?’: “
Ja, dat klopt.” (p. 23 NG)
Op de vraag ‘Kunt u zo concreet mogelijk aangeven wat voor u de innerlijke motivatie is geweest om christen te worden?: “
Jezus Christus beschouw ik als mijn vader. Dat heeft mijn moeder tegen ons verteld en daarom ben ik altijd christen gebleven.” (p. 29 NG)
5.3.
De stelling van verweerder dat eiseres heeft verklaard dat zij als moslima is geboren (p. 4 NG) werpt naar het oordeel van de rechtbank geen ander licht op de zaak. Met deze verklaring heeft eiseres slechts haar ‘formele status’ – zij gaat ervan uit dat iemand moslim blijft, totdat hij gedoopt is (p. 25 NG) – bedoeld te duiden en niet wat zij innerlijk gelooft. Dit laatste is nu juist van belang bij de beoordeling van iemands geloofsovertuiging, en eiseres heeft bij herhaling uitdrukkelijk verklaard dat zij van jongs af aan in het christendom heeft geloofd en nooit in de islam. Uit deze verklaring van eiseres kon verweerder dan ook niet afleiden dat er bij eiseres een transformatie heeft plaatsgevonden van de islam naar het christendom. De stelling van verweerder dat eiseres heeft verklaard dat zij op haar zestiende of zeventiende christen is geworden, werpt naar het oordeel van de rechtbank evenmin ander licht op de zaak. Anders dan verweerder lijkt te impliceren, heeft eiseres niet verklaard dat zij ‘pas’ op haar zestiende of zeventiende christen is geworden, maar dat zij op haar zestiende of zeventiende ‘echt’ christen is geworden (p. 18 NG). Hiermee – met dit ‘echt’ – heeft zij bedoeld, zo blijkt uit haar overige verklaringen, dat zij in ‘haar jaren van bewustwording’ heeft besloten door te gaan met het christendom waarmee zij is opgevoed. Meer concreet heeft eiseres hierover verklaard: “toen ik ouder ben geworden ging mijn interesse door” en “daarom ben ik altijd christen
gebleven” (p. 20 en 29 NG). Ook uit deze verklaringen van eiseres kon verweerder dus niet afleiden dat er bij eiseres een transformatie heeft plaatsgevonden van de islam naar het christendom.
5.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte ‘bekering tot het christendom’ als element aangemerkt. Verweerder had ‘het christen-zijn’ als element moeten aanmerken. Verweerder heeft het tweede element dus onjuist geduid.
5.5.
Het gevolg hiervan is dat verweerder de geloofwaardigheid van de gestelde christelijke geloofsovertuiging van eiseres onjuist heeft beoordeeld. De geloofwaardigheid van een bekering tot een ander geloof vergt namelijk een ander soort beoordeling dan de geloofwaardigheid van een geloofsovertuiging die iemand van jongs af aan heeft. Meer concreet geldt dat de geloofwaardigheid van een bekering, zoals ook in het bestreden besluit is gebeurd, wordt beoordeeld aan de hand van de drie thema’s neergelegd in WI 2022/3, te weten: (1) de motieven voor en het proces van bekering, (2) de kennis van het nieuwe geloof en (3) de activiteiten. Bij de geloofswaardigheidsbeoordeling van een van jongs af aan bestaande geloofsovertuiging zal echter het eerste thema geen rol spelen en zullen ten aanzien van de andere twee thema’s andere verwachtingen gelden. Een dergelijke geloofwaardigheidsbeoordeling is in het bestreden besluit ten onrechte niet verricht.
5.6.
De rechtbank overweegt verder nog dat de vraagstelling tijdens het nader gehoor te veel is ingegeven door de veronderstelling dat er sprake is van een bekering tot het christendom en te weinig door de eigen verklaringen van eiseres dat zij al van jongs af aan christen is.
Tussenconclusie
6. Hetgeen hiervoor (onder 4.1. tot en met 5.6.) is overwogen, leidt tot het oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat ongeloofwaardig is dat eiseres een christelijke geloofsovertuiging heeft. Het onder 3. weergegeven betoog van eiseres slaagt in zoverre.
Problemen met [naam] en de autoriteiten (element 3)
7.1.
Verweerder heeft de door hem ongeloofwaardig geachte christelijke geloofsovertuiging van eiseres laten doorwerken in de geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde problemen met [naam]. Verweerder stelt in dit verband dat de ongeloofwaardig geachte christelijke geloofsovertuiging van eiseres afdoet aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen met [naam], omdat eiseres heeft verklaard dat [naam] haar heeft bedreigd met het bekendmaken van haar geloof.
7.2.
Nu verweerder zijn onzorgvuldig voorbereide en ondeugdelijk gemotiveerde standpunt dat ongeloofwaardig is dat eiseres een christelijke geloofsovertuiging heeft (zie overweging 6.) heeft laten doorwerken in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde problemen met [naam], is het standpunt van verweerder dat de gestelde problemen met [naam] ongeloofwaardig zijn naar oordeel van de rechtbank eveneens onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gelet op het vorenstaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop en op wat er hierna met betrekking tot de wijze van geschilbeslechting is overwogen, laat de rechtbank de overige beroepsgronden inhoudelijk onbesproken.
9. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder de hiervoor geconstateerde gebreken in het bestreden besluit niet in de beroepsfase heeft hersteld. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het primair aan verweerder is om het asielrelaas van eiseres op geloofwaardigheid te beoordelen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een nieuw ongunstig besluit voor eiseres, niet valt in te zien dat eiseres op die manier eerder uitsluitsel zal krijgen in haar zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op de asielaanvraag te nemen. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres.
10. Tenzij hij terstond overgaat tot inwilliging van de asielaanvraag, dient verweerder voorafgaand aan het nieuw te nemen besluit bij de Belgische autoriteiten informatie in te winnen over de redenen van de aldaar destijds ingewilligde asielaanvraag van eiseres (zie overwegingen 4.4. tot en met 4.6.). Verder geeft de rechtbank verweerder nadrukkelijk in overweging om eiseres voorafgaand aan het nieuw te nemen besluit opnieuw te horen (zie in dit verband overweging 5.6.), en voorafgaand aan dat gehoor een nieuw advies bij Medifirst in te winnen over de mogelijkheden van eiseres om te verklaren. Als verweerder na dit alles de asielaanvraag wederom wil afwijzen, dient hij die afwijzing deugdelijk, met inachtneming van overwegingen 5.1. tot en met 7.2. van deze uitspraak, te motiveren. De rechtbank geeft verweerder voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van twaalf weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
mr.T.M.M. Plukaard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.