ECLI:NL:RBDHA:2024:19004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.43668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tijdelijke bescherming voor vreemdeling zonder verblijfsrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die geen verblijfsrecht heeft op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Verkouter, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarin werd medegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor tijdelijke bescherming. De minister had vastgesteld dat verzoeker niet onder de reikwijdte van de Richtlijn viel, omdat hij op het peilmoment geen permanente verblijfsvergunning uit Oekraïne bezat en niet had aangetoond dat hij een duurzame relatie had met een betrokkene die onder de Richtlijn viel. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en wees het af zonder zitting. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zijn spoedeisend belang onvoldoende had onderbouwd, aangezien hij zich bij het aanmeldcentrum kon melden voor opvang en voorzieningen. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoeker niet voldeed aan de criteria voor tijdelijke bescherming en dat het bestreden besluit naar verwachting in beroep stand zou houden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43668

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en

de Minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In het besluit van 2 januari 2024 heeft de minister medegedeeld dat verzoeker geen verblijfsrecht heeft op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming (Richtlijn). [1] Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
1.1.
Met het besluit van 16 oktober 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van verzoeker is de minister bij dat besluit gebleven. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer NL24.43669). Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd om het verzoek om de behandeling van het beroep in Nederland af te mogen wachten en om te bepalen dat verzoeker hangende de beroepsprocedure wordt behandeld als ware hij in het bezit van tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn.
1.2.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit beroep is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
3. Het verzoek is kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt.
4. Verzoeker heeft aangegeven in Nederland te willen verblijven onder de Richtlijn. De minister heeft bij besluit van 2 januari 2024 bepaald dat verzoeker niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming omdat hij niet onder het toepassingsbereik van de Richtlijn valt. Verzoeker beschikte op het peilmoment (23 februari 2022) namelijk niet over een permanente verblijfsvergunning uit Oekraïne en verder heeft hij niet aangetoond dat hij in die periode een relatie onderhield met een betrokkene die onder de Richtlijn valt. Gelet op artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) behoort verzoeker daarom niet tot één van de groepen ontheemden uit Oekraïne die recht hebben op tijdelijke bescherming in Nederland, aldus de minister. Het gevolg van dit besluit, zo vermeldt het besluit, is dat verzoeker geen gebruik kan maken van de rechten die horen bij de richtlijn. De inschrijving bij de gemeente is een onvolledige asielaanvraag en als verzoeker zijn asielprocedure wil doorzetten, moet hij zich binnen twee weken bij het aanmeldcentrum melden. Tijdens de asielprocedure bestaat recht op opvang bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en mag verzoeker op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 in Nederland verblijven. Om die reden is het bestreden besluit geen terugkeerbesluit.
5. Verzoeker is het niet met het bestreden besluit eens en betoogt [3] dat hij onder de Richtlijn valt omdat hij een duurzame relatie heeft met zijn Oekraïense partner [naam partner], met wie hij drie kinderen heeft. Verzoeker is met zijn partner gehuwd in 2015 en zij zijn daarna gescheiden, maar zijn sinds april 2020 weer bij elkaar. Eiser bestrijdt dat het vreemd is dat de scheiding is doorgezet ondanks het herstel van de relatie. Hierover heeft hij tijdens de hoorzitting in bezwaar toegelicht dat hij op deze manier zijn kinderen makkelijker kon laten naturaliseren. Uit het besluit blijkt niet dat deze verklaringen zijn betrokken in de beoordeling of hoe deze zijn gewogen en dat is volgens verzoeker onzorgvuldig. Indien en voor zover de minister meent dat het herstel van de relatie niet aannemelijk is gemaakt, staat in elk geval door het overleggen van de geboorteakten vast dat hij familielid is van zijn kinderen aan wie door Nederland tijdelijk bescherming is verleend, waardoor ook verzoeker onder de Richtlijn valt, aldus verzoeker. Hij staat ook op hetzelfde adres als de kinderen geregistreerd. De spoedeisendheid van het verzoek is er volgens verzoeker in gelegen dat hem nu tijdelijke bescherming wordt onthouden en hij geen recht heeft op opvang. Verzoeker leeft naar eigen zeggen vanuit zijn auto vanaf 6 september 2024. Hij heeft dan ook dringend behoefte aan de gevraagde voorziening zodat hij opvang kan krijgen en zich bij zijn kinderen en partner kan voegen.
Spoedeisend belang
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker zijn spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening onvoldoende heeft onderbouwd. Verzoeker wenst zijn beroep in Nederland te mogen afwachten en tijdens deze beroepsprocedure aanspraak te maken op opvang en voorzieningen als ware hij in het bezit is gesteld van tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de richtlijn. Hoewel verzoeker op dit moment geen aanspraak kan maken op opvang en voorzieningen vanuit de gemeente zoals tijdelijk beschermden als bedoeld in de Richtlijn dat hebben, hoeft verzoeker niet verstoken te zijn van opvang en voorzieningen. Zodra verzoeker zich meldt bij het aanmeldcentrum in Ter Apel, heeft hij namelijk recht op opvang en voorzieningen zoals bedoeld in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. In dat geval mag hij zijn asielprocedure ook in Nederland afwachten. Niettemin zal de voorzieningenrechter hierna een voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van het in beroep bestreden besluit.
Doelgroep tijdelijke bescherming
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit onder de reikwijdte van de Richtlijn de volgende categorieën personen vallen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die datum begon:
a) Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
b) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten;
c) gezinsleden van de in punten a) en b) genoemde personen.
In artikel 2, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit staat, kort gezegd, dat de (huwelijks)partner, minderjarige kinderen en andere naaste familieleden die met het gezin samenwoonden ten tijde van de omstandigheden rond de massale toestroom van ontheemden, en op dat tijdstip volledig of grotendeels afhankelijk waren van een in lid 1 onder a) of b) genoemd persoon, worden geacht gezinsleden te zijn, voor zover het gezin vóór 24 februari 2022 reeds in Oekraïne een gezin was en in Oekraïne verbleef.
7.1.
Nederland heeft het Uitvoeringsbesluit geïmplementeerd in artikel 3.9a van het VV 2000. In lid 1 van dit artikel zijn aangewezen als personen die onder de reikwijdte van de Richtlijn aangewezen vreemdelingen die:
a. de Oekraïense nationaliteit hebben en die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd;
b. de Oekraïense nationaliteit hebben en die kunnen aantonen dat zij in de periode vóór 27 november 2021 feitelijk al in Nederland verbleven; of
c. beschikken over een op 23 februari 2022 geldige Oekraïense permanente verblijfsvergunning en ten aanzien van wie:
1°.aannemelijk is dat zij Oekraïne na 26 november 2021 hebben verlaten; en
2°.niet is gebleken dat zij na 23 februari 2022 naar het land van herkomst
zijn teruggekeerd.
Op grond van het tweede lid van dit artikel is artikel 3.1a, aanhef en onder b tot en met d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van overeenkomstige toepassing op familieleden van vreemdelingen als bedoeld in het eerste lid.
7.2.
Uit artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 volgt dat het indienen van een asielaanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting achterwege blijft zo lang het Uitvoeringsbesluit van kracht is, indien de vreemdeling de echtgenoot is van de vreemdeling die onder de reikwijdte van de Richtlijn valt, of de ongehuwde partner met wie die vreemdeling een duurzame relatie onderhoudt, en ten tijde van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het Uitvoeringsbesluit met die vreemdeling samenwoonde.
8. De voorzieningenrechter stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker niet valt onder de categorieën van personen genoemd in artikel 3.9a van het VV 2000. Verzoeker heeft de Georgische nationaliteit en hij beschikt niet over een Oekraïense asielvergunning of permanente verblijfsvergunning die geldig was vóór 24 februari 2022. Verzoeker heeft verder weliswaar een verblijfsvergunning voor Oekraïne, maar deze is geldig vanaf 23 november 2023. In geschil is of verzoeker moet worden aangemerkt als ongehuwde partner van een vreemdeling die onder de reikwijdte van de Richtlijn valt.
9. In punt 12 van de Preambule van het Uitvoeringsbesluit staat: ‘Personen die de bescherming wensen te genieten, moeten kunnen aantonen dat zij voldoen aan die criteria om in aanmerking te komen, door de relevante documenten te overleggen aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat. Kunnen zij de relevante documenten niet overleggen, dan moeten de lidstaten hen doorverwijzen naar de toepasselijke procedure.’ Dit volgt ook uit de Richtsnoeren. Daarin staat, kort samengevat, dat personen die voor bescherming in aanmerking wensen te komen moeten kunnen aantonen dat zij recht hebben op tijdelijke bescherming of passende bescherming door de relevante documenten over te leggen aan de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaat. Het kan hierbij gaan om bewijsstukken die kunnen helpen bij de vaststelling van identiteit en verblijf. [4] Dit bewijs moet voorkomen dat de beoordeling van de aanspraken op tijdelijke bescherming het karakter krijgen van een complexe en uitgebreide beoordeling. Dat ontneemt namelijk het nuttig effect aan de Richtlijn, die juist beoogt lidstaten bij massale instroom te ontlasten. [5]
10. Verzoeker heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming als ongehuwde partner van een vreemdeling die onder de Richtlijn valt. Verzoeker stelde namelijk aanvankelijk dat hij was gescheiden van zijn gestelde Oekraïense partner [naam partner], maar dat de relatie in april 2020 weer is hersteld. Uit het dossier blijkt echter dat verzoeker en zijn gestelde partner op 4 januari 2021 zijn gescheiden. Zij hebben verklaard dat dit verband hield met het verkrijgen van de Oekraïense nationaliteit door haar kinderen. [6] Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk waarom het verkrijgen van de Oekraïense nationaliteit door de echtscheiding zou worden vergemakkelijkt, aangezien verzoeker als echtgenoot toestemming voor de naturalisatie had kunnen geven. Wat daarvan ook zij, verzoeker heeft niet met bewijsstukken aangetoond dat hij sinds januari 2021 weer een duurzame relatie met zijn gestelde partner onderhoudt of met haar heeft samengewoond in de peilperiode. Verzoeker is tijdens de hoorzitting van 16 oktober 2024 in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken te overleggen die bewijzen dat verzoeker in de peilperiode een relatie had met zijn voormalige echtgenote, maar heeft geen bewijzen overgelegd. Dat verzoeker drie kinderen heeft die onder de Richtlijn vallen, maakt niet dat verzoeker tijdelijke bescherming kan ontlenen aan de Richtlijn. Verzoeker heeft namelijk op geen enkele manier aangetoond dat hij met de kinderen samenwoonde in de peilperiode.
10.1.
Gelet op het voorgaande zal het bestreden besluit naar verwachting in beroep stand houden. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om voorlopige voorziening toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

11. Het verzoek is kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022.
2.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dit betoog voert verzoeker in de gronden van het beroepschrift, waarvan hij heeft verzocht deze aan te merken als gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening.
4.Zie paragraaf 1 van de Richtsnoeren, onder het kopje: ‘Bewijs van het recht op tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG of op passende bescherming uit hoofde van het nationale recht.’
5.Vergelijk rb. Den Haag (zp Arnhem) 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10438
6.Verslag gehoor ambtelijke commissie van 16 oktober 2024, pagina 3.