ECLI:NL:RBDHA:2024:18999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
24/5306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de sluiting van een woning op grond van de Opiumwet

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, en de burgemeester van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. J.J. Markerink. Eiser had beroep aangetekend tegen de sluiting van zijn woning voor de duur van drie maanden, zoals opgelegd op basis van de Opiumwet. De sluiting was gebaseerd op een besluit van 2 april 2024, waarbij de burgemeester het bezwaar van eiser ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 7 november 2024 heeft de rechtbank het beroep behandeld, maar kwam tot de conclusie dat eiser geen procesbelang had. Dit werd onderbouwd met de reden dat de sluiting van de woning op 3 januari 2024 was geëindigd, waardoor eiser niet meer kon bereiken dat de sluiting werd opgeheven. De rechtbank oordeelde dat het nastreven van een principiële uitspraak geen procesbelang oplevert. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan door rechter mr. E.K.S. Mollen, in aanwezigheid van griffier mr. E.J.C. Korbee. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5306
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Markerink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de sluiting van zijn woning voor de duur van drie maanden op grond van de Opiumwet.
1.1.
Met het bestreden besluit van 2 april 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de sluiting gebleven, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 2 april 2024 op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen, vergezeld door [naam] namens verweerder.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep. Procesbelang houdt in dat het doel dat eiser voor ogen staat met het beroep moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Het nastreven van alleen een principiële uitspraak levert geen procesbelang op. Omdat de sluiting van eisers woning aan de [adres] in Den Haag is geëindigd per 3 januari 2024, kan eiser niet meer bereiken dat de sluiting wordt opgeheven. Eiser heeft verder niets aangevoerd waaruit blijkt dat hij een ander doel dan opheffing van de sluiting van de woning nastreeft met dit beroep. De rechtbank is ook niet gebleken van enig procesbelang van eiser.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van eiser niet inhoudelijk beoordeelt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
4. De rechtbank heeft gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2024 door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.