ECLI:NL:RBDHA:2024:18996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
C/09/674552 / KG ZA 24-997
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gekraakte woningen door Stek na wijziging van omstandigheden en toewijzing van vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Woonstichting Stek en [gedaagde], die de woningen aan [adres 1] en [adres 2] te [plaats] had gekraakt. Stek, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. Çapkurt, vorderde ontruiming van de woningen, nadat eerder een kort geding was afgewezen omdat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat sloopwerkzaamheden op korte termijn zouden plaatsvinden. Echter, na de gedaagde in de eerdere procedure had toegezegd de woningen twee weken voor de start van de werkzaamheden te verlaten, heeft Stek nieuwe gronden aangevoerd. Op 21 oktober 2024 heeft Stek aan [bedrijf 1] de opdracht voor de sloop van de woningen verstrekt, en op 23 oktober 2024 is een appeldagvaarding uitgebracht waarin werd gesteld dat de voorbereidende werkzaamheden op 1 november 2024 zouden beginnen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Stek nu voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden kort na de ontruiming zullen starten, en dat het belang van Stek bij ontruiming zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om in de woningen te blijven. De voorzieningenrechter heeft [gedaagde] veroordeeld om de woningen uiterlijk op 6 november 2024 om 16.00 uur te ontruimen, met de mogelijkheid voor Stek om het vonnis tegen eventuele derden ten uitvoer te leggen. Iedere partij draagt zijn eigen proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/674552 / KG ZA 24-997
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 30 oktober 2024
in de zaak van
WOONSTICHTING STEKte Hillegom,
eiseres,
advocaat mr. A. Çapkurt te Utrecht,
tegen:
1. SAULUTE B.V.te Den Helder, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde] ,
2. [gedaagde]te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagden,
beiden in persoon verschenen,
en tegen:

3. zij die verblijven in de onroerende zaken of in een gedeelte daarvan plaatselijk bekend [adres 1] en [adres 2] te ( [postcode] ) [plaats] , gemeente [gemeente] ,

gedaagden,
niet verschenen.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Stek’, ‘de bewindvoerder’, ‘ [gedaagde] ’ en ‘gedaagden sub 3’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. F.J. Streng, griffier.
Tevens zijn aanwezig:
- namens Stek: mevrouw [naam 1] (projectconsulent), vergezeld van mr. Çapkurt;
- de bewindvoerder q.q.;
- [gedaagde] in persoon, met haar begeleidster mevrouw [naam 2] van Stichting [bedrijfsnaam] .
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Stek is eigenaar van de woningen aan de [adres 1] en de [adres 2] te [plaats] (hierna gezamenlijk: ‘de woningen’). Stek is voornemens de woningen en 22 andere woningen in de nabije omgeving te slopen en te vervangen voor nieuwbouw. Daartoe heeft Stek de huurovereenkomsten met de desbetreffende huurders opgezegd. De woningen zijn op respectievelijk 11 april 2024 en 19 maart 2024 aan Stek opgeleverd door de toenmalige huurders.
1.2.
Op 9 mei 2023 heeft de kantonrechter te Leiden met ingang van 10 mei 2023 tot
16 mei 2028 bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [gedaagde] , met benoeming van Saulute tot bewindvoerder.
1.3.
Op 19 of 20 juni 2024 is door Stek geconstateerd dat [gedaagde] de woningen in gebruik heeft genomen. Stek heeft op 28 juni 2024 bij de politie aangifte gedaan van huisvredebreuk. Bij brief van 18 juli 2024 heeft de advocaat van Stek [gedaagde] gesommeerd de woningen uiterlijk op 25 juli 2024 te ontruimen en te verlaten. [gedaagde] heeft aan die sommatie geen gehoor gegeven.
1.4.
Stek is vervolgens een kortgedingprocedure gestart bij deze rechtbank. De mondelinge behandeling daarvan heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Bij vonnis van 24 september 2024 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Stek afgewezen. De voorzieningenrechter heeft in dat vonnis overwogen dat aan het belang van [gedaagde] bij voortzetting van het gebruik van de woningen op dat moment een groter gewicht moest worden toegekend dan aan het belang van Stek bij de gevorderde ontruiming. Daarbij is onder meer overwogen dat Stek onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op korte termijn sloopwerkzaamheden dan wel voorbereidende werkzaamheden aan de woningen zullen plaatsvinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat om die reden de uitoefening door Stek van haar eigendomsrecht jegens [gedaagde] op dat moment niet proportioneel was. Verder heeft de voorzieningenrechter, voor zover nu van belang, in voornoemd vonnis als volgt overwogen:

[gedaagde] heeft bovendien uitdrukkelijk toegezegd dat zij de woningen twee weken voor aanvang van de feitelijke werkzaamheden vrijwillig zal ontruimen en verlaten en er is geen aanleiding om te veronderstellen dat zij die toezegging niet gestand zal doen. Daarbij ligt het voor de hand dat Stek [gedaagde] en haar advocaat tijdig schriftelijk en onder verstrekking van verificatoire bescheiden op de hoogte zal stellen van de aanvangsdatum van de (voorbereidende) sloopwerkzaamheden.
1.5.
Bij brief van 21 oktober 2024 heeft Stek aan [bedrijf 1] Betonbewerkings- en slooptechnieken B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) bericht dat [bedrijf 1] de aanbesteding voor de sloop van de woningen heeft gewonnen en dat Stek overgaat tot opdrachtverstrekking.
1.6.
Twee dagen later, op 23 oktober 2024, heeft Stek een appeldagvaarding met grieven laten betekenen aan het kantooradres van de advocaat van [gedaagde] en de bewindvoerder. In die appeldagvaarding staat vermeld dat de omstandigheden inmiddels zijn gewijzigd, dat er een concrete planning voorhanden is en dat de voorbereidende werkzaamheden op
1 november 2024 starten en dat daarom weer ontruiming wordt gevorderd. [gedaagde] heeft de woningen tot op heden niet verlaten.
1.7.
Op 25 oktober 2024 heeft Stek deze kortgeding dagvaarding doen uitbrengen. Daarbij zijn [gedaagde] en de bewindvoerder gedagvaard en is zekerheidshalve ook een vordering jegens gedaagden sub 3 (mogelijke andere verblijvers in de woningen) opgenomen.
1.8.
Stek vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de gedaagden te veroordelen de woningen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen;
II. te bepalen dat dit vonnis op de voet van artikel 557a lid 3 Rv tot één jaar dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging zonder recht of titel in de woningen bevindt of deze betreedt, telkens wanneer dit zich voordoet;
III. de gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
1.9.
De bewindvoerder en [gedaagde] voeren verweer. Namens gedaagden sub 3 is niemand verschenen. Tegen hen wordt verstek verleend.
1.10.
Het gevorderde is grotendeels toewijsbaar. Daartoe is het volgende redengevend.
1.11.
Niet in geschil is dat [gedaagde] de woningen heeft gekraakt en dat zij daarmee inbreuk maakt op het eigendomsrecht van Stek. In de eerdere kortgedingprocedure oordeelde de voorzieningenrechter dat de uitoefening van het eigendomsrecht door Stek niet proportioneel was. Op dat moment ontbrak er nog een voldoende concrete planning voor de sloopwerkzaamheden dan wel de voorbereidende werkzaamheden, zodat toen niet voldoende aannemelijk was dat die werkzaamheden op korte termijn na ontruiming zouden plaatsvinden. Dat is nu anders. Stek heeft inmiddels met verifieerbare stukken onderbouwd dat er een planning voorhanden is en dat er al op korte termijn zal worden gestart met de voorbereidende werkzaamheden. De opdracht tot sloop van de woningen is op 21 oktober 2024 gegund aan [bedrijf 1] en Stek heeft daarnaast een Excel-bestand met daarin een concrete planning overgelegd. Stek heeft verder, mede aan de hand van diverse e-mailberichten met de door haar ingeschakelde aannemers, toegelicht dat er hekken zullen worden geplaatst, dat er op 1 november a.s. wordt gestart met de asbestinventarisatie en dat op 4 november a.s. door aannemer [bedrijf 2] wordt gestart met werkzaamheden ter afsluiting van de nutsvoorzieningen van de woningen. Dat de (sloop)werkzaamheden nog niet bekend zijn bij de omgevingsdienst doet daar niet aan af: voor de voorbereidende werkzaamheden is immers geen melding nodig en de sloopmelding kan pas worden gedaan zodra de asbestinventarisatie is afgerond en bekend is hoeveel asbest er daadwerkelijk moet worden gesaneerd en welke maatregelen daartoe vereist zijn.
1.12.
Stek heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus voldoende aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden kort na de ontruiming zullen starten. Daarmee heeft Stek nu dus wel een zwaarwegend en spoedeisend belang bij de door haar gevorderde ontruiming van de woningen, te meer daar de werkzaamheden de opmaat zijn voor nieuwbouw van sociale huurwoningen, waaraan dringend behoefte is. Dat belang van Stek weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] om nog langer in de woningen te kunnen verblijven. Dat [gedaagde] dringend woonruimte nodig heeft staat vast, maar is geen reden om haar nog langer in de woningen toe te laten. Het is aan [gedaagde] om samen met haar bewindvoerder en/of begeleider op zoek te gaan naar vervangende (al dan niet tijdelijke) woonruimte of een andere opvangmogelijkheid.
1.13.
[gedaagde] zal de woningen dus moeten ontruimen en verlaten. De vraag die resteert is op welke termijn zij dat moet doen. Stek heeft als ontruimingsdatum 31 oktober 2024 genoemd, maar de voorzieningenrechter acht die termijn niet redelijk. Blijkens het vonnis van 24 september 2024 is de voorzieningenrechter ervan uitgegaan dat tijdig aan [gedaagde] zou worden bericht wanneer zij de woningen moest verlaten. Daarbij heeft zij overwogen dat [gedaagde] heeft toegezegd de woningen uiterlijk twee weken voor de daadwerkelijke start van de werkzaamheden te verlaten. Daaruit mocht [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid afleiden dat Stek haar minimaal twee weken voorafgaand aan de daadwerkelijke start van de werkzaamheden op de hoogte zou stellen van haar verplichting om de woningen (binnen twee weken na de gegeven aankondiging) te ontruimen. Op de zitting is gebleken dat Stek op 23 oktober 2024 een appeldagvaarding heeft uitgebracht waarin genoegzaam is onderbouwd dat de plannen rond zijn en dat op korte termijn met de werkzaamheden zal worden gestart. 23 oktober 2024 is dan ook het moment waarop [gedaagde] op de hoogte was, althans had kunnen zijn, van de plannen van Stek. Daarmee is toen de termijn van twee weken voor ontruiming gaan lopen. Concreet zal [gedaagde] de woningen dus uiterlijk 6 november 2024 om 16.00 uur moeten ontruimen en verlaten, onder afgifte van de sleutels aan Stek. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] daartoe veroordelen. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat de bewindvoerder de taak heeft om te bevorderen dat [gedaagde] vóór 6 november 2024 om 16.00 uur beide woningen heeft ontruimd en verlaten, om nadere ontruimingskosten voor [gedaagde] te voorkomen.
1.14.
Op de zitting is met de bewindvoerder en met de begeleider van [gedaagde] besproken dat er op dit moment hard wordt gezocht naar alternatieve woonruimte voor haar. Indien mocht blijken dat er al eerder kan worden verhuisd dan pas op de uiterste ontruimingsdatum, kan van [gedaagde] in redelijkheid worden gevergd dat zij die mogelijkheid benut en de woningen zoveel eerder als redelijkerwijs mogelijk is aan Stek oplevert. Verder zal [gedaagde] moeten dulden dat de werkzaamheden aan de omliggende woningen worden voortgezet, voor zover dat haar bewoning tot aan de ontruimingsdatum niet onmogelijk maakt. Het gaat dan om het plaatsen van hekken – waarbij uiteraard een toegang voor [gedaagde] moet worden gelaten – en het uitvoeren van een asbestinventarisatie van de omliggende woningen, voorzover de veiligheid van [gedaagde] daarbij kan worden gewaarborgd. Ook moet [gedaagde] dulden dat er werkzaamheden aan de woningen (waarin zij verblijft) worden verricht, uiteraard ook voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is en veilig gebeurt. Stek zal haar voornemen om dergelijke werkzaamheden in de woningen te laten verrichten wel tijdig kenbaar moeten maken aan [gedaagde] . Ook gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het tijdstip van dergelijke werkzaamheden in haar woning in overleg met [gedaagde] wordt afgestemd. [gedaagde] heeft in dit kader verklaard dat zij, indien nodig, bereid is om een kopie van de sleutel van de woningen af te geven voor het uitvoeren van de werkzaamheden.
1.15.
Ook de vordering op grond van artikel 557a lid 3 Rv is toewijsbaar. Weliswaar is niet gebleken dat er op dit moment nog anderen dan [gedaagde] in de woningen verblijven, maar Stek heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij er belang bij heeft dat het vonnis ook tegen eventuele aanwezige derden ten uitvoer kan worden gelegd. De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat het vonnis tot één jaar na heden ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging zonder recht of titel in de woningen bevindt.
1.16.
Partijen zijn over en weer deels in het (on)gelijk gesteld. Daarom zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
veroordeelt [gedaagde] de woningen aan het adres [adres 1] en [adres 2] te ( [postcode] ) [plaats] , gemeente [gemeente] , vóór 6 november 2024 om 16.00 uur, te ontruimen en te verlaten met al het hare en al de personen die zijdens [gedaagde] aldaar verblijven en de woningen ontruimd te houden en leeg ter vrije beschikking van Stek te stellen;
2.2.
bepaalt dat het vonnis conform het bepaalde in artikel 557a lid 3 Rv, gedurende één jaar na datum van dit vonnis ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder, niet zijnde een gebruiker of gewezen gebruiker krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich bevindt in de woningen aan het adres [adres 1] en [adres 2] te ( [postcode] ) [plaats] , gemeente [gemeente] of daar binnen treedt, telkens wanneer dat zich voordoet;
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
2.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
de griffier is buiten staat te tekenen mr. S.J. Hoekstra-van Vliet