Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een inreisverbod dat aan de eiser, een Oezbeekse nationaliteit, was opgelegd. Het inreisverbod, dat op 16 augustus 2024 door de minister van Asiel en Migratie was uitgevaardigd, heeft een duur van twee jaar. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die aanleiding zouden moeten geven om van het inreisverbod af te zien. Eiser heeft op 30 september 2024 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) zijn terugkeer naar Oezbekistan gerealiseerd en heeft op 1 oktober 2024 een vertrekverklaring ondertekend waarin hij instemt met de beëindiging van openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep zich enkel richt tegen het inreisverbod en niet tegen het terugkeerbesluit. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn zwager in Nederland niet kan bezoeken en dat het inreisverbod hem belemmert om een visum voor kort verblijf aan te vragen, waardoor hij niet met zijn gezin op vakantie kan binnen het Schengengebied. Eiser beroept zich op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanwezigheid van eisers familielid in Nederland niet in de weg staat aan het inreisverbod. De rechtbank concludeert dat de relatie van eiser met zijn familielid niet van dien aard is dat het inreisverbod een schending van artikel 8 van het EVRM zou betekenen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelt dat de minister terecht een inreisverbod van twee jaar heeft opgelegd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.