ECLI:NL:RBDHA:2024:18976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
SGR 24/6859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor dakopbouw en uitbouw in Rijswijk met betrekking tot privacy en zorgvuldigheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor een dakopbouw en uitbouw aan de achterkant van een woning in Rijswijk behandeld. De omgevingsvergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk op 15 februari 2024, met toepassing van de Wabo en de kruimellijst. Eisers, die aan de aangrenzende Jozef Israëlslaan wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, met name met betrekking tot de zorgvuldigheid van de besluitvorming, de bezonningsstudie en de gevolgen voor hun privacy.

De voorzieningenrechter concludeert dat de omgevingsvergunning met voldoende zorgvuldigheid is voorbereid. De bezonningsstudie is als toereikend beoordeeld, en de voorzieningenrechter oordeelt dat de vergunning niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de privacy van eisers. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. De uitspraak benadrukt dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht in een stedelijke omgeving en dat een zekere inbreuk op de privacy inherent is aan het wonen in een verstedelijkte omgeving.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten niet vergoed en het griffierecht niet teruggegeven aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/6859 en SGR 24/6864
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. G. Kranendonk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, het college

(gemachtigde: mr. J. Makhan-Idu).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], uit [woonplaats], vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakopbouw met dakterras en het uitbouwen van de verdiepingen aan de achterkant op de locatie [adres] in [plaats] (het bouwplan). Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 15 februari 2024 de gevraagde omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder. Met het bestreden besluit van 31 juli 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij dit besluit gebleven. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld (SGR 24/6859) en een verzoek gedaan om het treffen van een voorlopige voorziening (SGR 24/6864).
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde, en de gemachtigde van het college. Vergunninghouder is, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Het onderzoek op de zitting is geschorst om het college de gelegenheid te geven aanvullende gegevens en reacties in te dienen en eisers de mogelijkheid te bieden om daar vervolgens op te reageren.
1.3
Het college heeft aanvullende tekeningen ingediend ter verduidelijking van de maatvoering. Eisers hebben daarop gereageerd.
1.4
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde, de gemachtigde van het college en [naam], de medewerker van het college die de omgevingsvergunning verleend heeft. Vergunninghouder is, hoewel daartoe in persoon opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder heeft op 15 november 2023 een aanvraag om omgevingsver-gunning ingediend voor het bouwplan. Ten behoeve van het bouwplan is een bezonnings-studie gemaakt, gedateerd 7 december 2023.
2.1
Eisers wonen aan de Jozef Israëlslaan 303 in Rijswijk, welk pand grenst aan de locatie van het bouwplan, en zijn aan te merken als belanghebbenden.
2.2
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten “bouwen van een bouwwerk” en “handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). Het college is daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo afgeweken van het bestemmingsplan.
2.3
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Awb maakt dat mogelijk.
Juridisch kader
4.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 15 november 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo nog van toepassing is.
4.2.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold de Beheersverordening “Bomenbuurt, Rembrandtkwartier en Havenkwartier” (het Beheersplan). Op het perceel rust de bestemming “Wonen”. Op grond van artikel 3.1, onder b, van het Beheersplan mogen alleen bestaande bouwwerken worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen.
4.3.
Het bouwplan is in strijd met artikel 3.1, onder b, van het Beheersplan, omdat het voorziet in het realiseren van een dakopbouw met dakterras en het uitbouwen van de verdiepingen aan de achterkant van de locatie. Het college heeft deze afwijking van het Beheersplan ruimtelijk aanvaardbaar geacht en heeft de vergunning verleend met toepassing van artikel 4, onderdeel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Zorgvuldigheid besluitvorming in bezwaar
5.1.
Eisers beklagen zich over de wijze waarop is omgegaan met hun bezwaargronden. Afgesproken was dat ze na de hoorzitting nog mochten reageren op voorheen onbekende stukken. Eisers hebben gereageerd, maar in de beslissing op bezwaar zijn deze bezwaargronden niet kenbaar betrokken.
5.2.
Het is de voorzieningenrechter onduidelijk op welke bezwaargrond niet in wordt gegaan door het college. Uit het bestreden besluit blijkt dat het college vier bezwaargronden heeft onderscheiden en dat er een volledige heroverweging van het primaire besluit heeft plaatsgevonden. Hierbij is ingegaan op de gronden van eisers. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de beslissing op bezwaar onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het betoog slaagt niet.
Onduidelijke bouwtekeningen
6.1.
Eisers wijzen erop dat in de bouwtekeningen van de nieuwe situatie per verdieping andere breedte- en lengtematen worden vermeld. Hen is daarom onduidelijk of wel wordt voldaan aan de vereisten voor constructieve veiligheid uit het Bouwbesluit. Ook de bezonningsstudie biedt geen uitkomst, nu daarin alleen de bouwhoogte wordt vermeld.
6.2.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat de verschillen in de aangegeven maten te verklaren zijn door het gegeven dat op de ene verdiepingsvloerplattegrond de binnenmuurse maten zijn aangehouden, terwijl op de andere verdiepingsvloerplattegrond de buitenmuurse maten worden weergegeven. De tekeningen zijn echter wel op schaal, waardoor deze inconsequentie tijdens de toetsing van de aanvraag geen belemmering vormde. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is met deze toelichting de gestelde onduidelijkheid ten aanzien van de bouwtekeningen voldoende opgehelderd.
6.3.
De stelling dat het niet aannemelijk is dat voldaan wordt aan de vereisten voor constructieve veiligheid uit het Bouwbesluit, hebben eisers niet aan de hand van concrete gegevens onderbouwd. Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij de gegevens behorende bij de aanvraag heeft getoetst aan de relevante veiligheidsnormen en dat zij, voor zover dat niet mogelijk was vanwege het ontbreken van gegevens, voorwaarden ten aanzien van de constructieve veiligheid in de vergunning heeft opgenomen. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de vergunning met voldoende zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt niet.
Bezonning
7.1.
Eisers betogen dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat afwijken van het Beheersplan ruimtelijk aanvaardbaar is. Ter onderbouwing van dit betoog is aangevoerd dat onduidelijk is van welke maten is uitgegaan bij het opstellen van de bezonningsstudie en deze verder geen goed beeld geeft van de toename aan schaduw.
7.2.
De bezonningsstudie die ten grondslag is gelegd aan de omgevingsvergunning is toereikend naar oordeel van de voorzieningenrechter. In de bezonningstudie is uitgegaan van vier peildagen in het jaar waarvoor op verschillende tijdstippen bezonningsberekeningen zijn uitgevoerd. Daarmee is voldoende inzichtelijk gemaakt in hoeverre het aantal zonuren afneemt. [1] In de bezonningsstudie is de strenge TNO-norm voor bezonning gehanteerd. Dat de bezonningsstudie geen afmetingen vermeldt, maakt de inhoud en de conclusies niet onjuist. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat bij de bezonningsstudie van andere hoogte- en breedtematen is uitgegaan dan de bouwtekeningen bij de aanvraag. Bovendien hebben eisers geen contra-expertise laten uitvoeren om de gestelde onjuistheden aan te tonen. Het college mocht dan ook uitgaan van de conclusie uit het bezonningsonderzoek inhoudende dat er geen onaanvaardbare consequenties waren voor de bezonningsituatie van eisers. Het betoog slaagt niet.
Precedentwerking
8.1.
Eisers voeren aan dat het college er in het kader van de ruimtelijke aanvaardbaarheid ten onrechte vanuit is gegaan dat er sprake is van precedentwerking. De door het college in dit verband genoemde woningen met dakopbouw in de omgeving zijn niet planologisch vergelijkbaar met dit bouwplan, aangezien in die andere situaties geen balkon in de nabijheid aanwezig is.
8.2.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat bij deze beoordeling louter is gekeken naar de aanwezigheid van panden met dakopbouw met eenzelfde hoogte als het bouwplan, waarbij ook dezelfde hoek is toegepast.in de directe omgeving. De aanwezigheid van een balkon is daarbij niet meegenomen.
8.3.
De voorzieningenrechter volgt het college in haar standpunt. Niet noodzakelijk voor precedentwerking is dat het om gevallen gaat die één op één vergelijkbaar zijn.
Voor het oordeel dat het college geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt ten aanzien van de ruimtelijke aanvaardbaarheid, bestaat geen aanleiding. Het betoog slaagt niet.
Privacy
9.1.
Op de eerste zitting hebben eisers de grond dat sprake zou zijn van een evidente privaatrechtelijke belemmering ingetrokken. Zij houden wel staande dat er vanaf het nieuw te realiseren balkon direct zicht is in de slaapkamer van hun woning, wat een ontoelaatbare inbreuk op hun privacy oplevert.
9.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht, temeer omdat het een stedelijke omgeving betreft. Verder is aan het wonen in een verstedelijkte omgeving een zekere mate van inbreuk op de privacy inherent. [2]
9.3.
Het geplande balkon wordt gerealiseerd op de vierde bouwlaag, aan de achterzijde van het pand op de locatie [adres], terwijl de slaapkamer van eisers zich bevindt op de tweede verdieping van de woning op nummer 303 van dezelfde straat. Gelet op de situering van het balkon en het feit dat het pand van eisers verder naar achteren doorloopt dan het pand op de locatie [adres], leidt het vergunnen van de dakopbouw met balkon niet tot onaanvaardbare gevolgen voor de privacy van eisers.
Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Wesselo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1730.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:597.