ECLI:NL:RBDHA:2024:18972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
C/09/667540 / HA RK 24-353
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsprocedure staatloosheid van verzoeker

Op 8 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een vaststellingsprocedure van staatloosheid. Het verzoekschrift, ingediend op 4 juni 2024 door de verzoeker, die in Jordanië is geboren en geregistreerd staat met de nationaliteit 'onbekend', strekt tot vaststelling van zijn staatloosheid. De verzoeker heeft een verblijfsvergunning asiel in Nederland, maar zijn nationaliteit is onduidelijk. De IND heeft het verzoek ondersteund en de rechtbank heeft besloten om zonder mondelinge behandeling te oordelen, aangezien partijen hiermee instemden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker geen onderdaan is van een andere staat, waaronder de Palestijnse gebieden en Jordanië. De verzoeker is geboren uit Palestijnse ouders, maar Nederland erkent de Palestijnse nationaliteit niet, waardoor hij als staatloos wordt beschouwd. De rechtbank heeft ook overwogen of verzoeker de Jordaanse nationaliteit zou kunnen hebben, maar concludeert dat dit niet aannemelijk is. De rechtbank heeft op basis van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid geoordeeld dat verzoeker niet door enige staat als onderdaan wordt beschouwd.

De beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De rechtbank heeft de staatloosheid van verzoeker vastgesteld, waarmee het verzoek is toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 24-353
Zaaknummer: C/09/667540
Datum beschikking: 8 november 2024

Vaststellingsprocedure staatloosheid

Beschikking op het op 4 juni 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.P.J. Cain te Roermond.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: [naam] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • de brief van 12 september 2024, met bijlage, van de IND;
  • de brief van 24 september 2024 van verzoeker.
Omdat het advies van de IND overeenstemt met wat is verzocht, heeft de rechtbank aanleiding gezien om zonder mondelinge behandeling op het verzoek te beslissen. Partijen hebben hiermee ingestemd.

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van de staatloosheid van verzoeker.
De IND concludeert tot toewijzing van het verzoek.

Feiten

- Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ), Jordanië. Zijn ouders en grootouders zijn afkomstig uit de Palestijnse gebieden.
De grootouders vaderszijde zijn in 1968 naar Jordanië gevlucht. De grootouders moederszijde zijn in 1948 naar Jordanië gevlucht.
  • Tot zijn komst naar Nederland heeft verzoeker altijd in Jordanië gewoond.
  • Verzoeker staat in de Basisregistratie Personen geregistreerd met nationaliteit “onbekend”.
  • Aan verzoeker is met ingang van 24 februari 2022 een verblijfsvergunning asiel afgegeven, welke afloopt op 24 februari 2027.
  • Verzoeker beschikt over een originele geboorteakte, een kopie van een verlopen Jordaans paspoort

Beoordeling

Juridisch kader
Het verzoek is gebaseerd op artikel 2 van de Wet van 7 juni 2023, houdende regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid, Staatsblad 2023, 230 (Wet vaststellingsprocedure staatloosheid).
Op basis van lid 1 van genoemd artikel kan een ieder die, buiten een bij enige rechterlijke instantie aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft en in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, bij deze rechtbank een verzoek indienen tot vaststelling van zijn staatloosheid. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip staatloos was. De rechtbank stelt op basis van lid 2 van dit artikel de staatloosheid vast, indien hem niet is gebleken dat de betrokkene door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verzoeker in Nederland woont. Verder is niet in geschil dat verzoeker onmiddellijk belang heeft bij het verzoek tot vaststelling van staatloosheid, zodat hij ontvankelijk is in zijn verzoek.
Staatloos?
Tussen verzoeker en de IND is niet in geschil dat er geen andere landen/staten zijn dan de Palestijnse Gebieden (Gaza en Westelijke Jordaanoever) en Jordanië ten aanzien waarvan de mogelijkheid bestaat dat zij verzoeker op basis van wetgeving als onderdaan beschouwen.
Wordt verzoeker als onderdaan van de Palestijnse Gebieden beschouwd?
Uit het ‘Algemeen Ambtsbericht Palestijnse Gebieden’ (april 2022) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat personen geboren in Gaza de Palestijnse nationaliteit hebben en Palestijnse mannen hun nationaliteit kunnen doorgeven aan hun kinderen.
Verzoeker heeft verklaard dat zijn beide ouders zijn geboren in Gaza. Gelet hierop – en met inachtneming van het Jordaanse reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen en de UNRWA registratie – kan volgens de rechtbank worden vastgesteld dat verzoeker de Palestijnse nationaliteit heeft.
Uit voornoemd Ambtsbericht en de ‘Werkinstructie SUA’ van 11 december 2020 van de IND (nummer en titel: WI 2020/19 Palestijnen, hierna te noemen: de Werkinstructie) volgt echter dat Nederland de staat Palestina, en dus ook de Palestijnse nationaliteit, niet erkent. Voor Nederland gelden Palestijnen uit de Palestijnse gebieden daarom als staatloos.
Wordt verzoeker als onderdaan van Jordanië beschouwd?
Op grond van de nationaliteitswetgeving van Jordanië bezit iedere persoon, geen jood zijnde, die vóór 15 mei 1948 de Palestijnse nationaliteit bezat en die werkelijke woonplaats had in het Hashemitische Koninkrijk Jordanië gedurende het tijdvak 20 december 1949 tot 16 februari 1954 de Jordaanse nationaliteit. Gelet hierop hebben de grootouders (moederszijde) van verzoeker mogelijk de Jordaanse nationaliteit verkregen.
Verder volgt uit de openbare landeninformatie over Jordanië dat een kind door afstamming de Jordaanse nationaliteit verkrijgt onder meer ingeval het in Jordanië wordt geboren uit een moeder met de Jordaanse nationaliteit, mits de vader géén nationaliteit bezit of van onbekende nationaliteit is, dan wel een kind wiens afstamming van een vader wettelijk niet is vastgesteld.
De moeder van verzoeker heeft weliswaar mogelijk de Jordaanse nationaliteit, maar zij kan die – gelet op het bovenstaande – niet hebben doorgegeven aan verzoeker. De nationaliteit van de vader (Palestijns) is immers bekend en deze nationaliteit wordt in Jordanië erkend.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het – gelet op het voorgaande en met inachtneming van de documenten waarover verzoeker beschikt – niet aannemelijk is dat verzoeker de nationaliteit van Jordanië heeft.
Conclusie
De rechtbank concludeert (net als verzoeker en de IND) dat niet is gebleken dat verzoeker door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd, zodat de staatloosheid van verzoeker kan worden vastgesteld.

Beslissing

De rechtbank:
stelt de staatloosheid van verzoeker vast.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, rechter, bijgestaan door mr. M.G.J. Konings als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2024.