ECLI:NL:RBDHA:2024:18902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL24.41774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel van bewaring op 25 oktober 2024 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest beperken tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin hij in bewaring was gehouden.

De rechtbank heeft op 5 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser zich liet vertegenwoordigen door een waarnemer van zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de beoordeling zich richt op de rechtmatigheid van de staandehouding van de eiser. De eiser betoogde dat hij onrechtmatig was staandegehouden, omdat de betrokken ambtenaar het doel van de staandehouding niet had meegedeeld. De rechtbank oordeelde echter dat uit het proces-verbaal van de staandehouding blijkt dat de ambtenaren de eiser op de hoogte hebben gesteld van de reden van de staandehouding, waardoor deze beroepsgrond niet slaagde.

De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet waren voldaan. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier D.M. Abrahams, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 25 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], als waarnemer van zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Is eiser onrechtmatig staandegehouden?
2. Eiser betoogt dat hij onrechtmatig is staandegehouden, omdat de betrokken ambtenaar bij het binnentreden van de woning van eiser het doel van de staandehouding niet aan eiser heeft meegedeeld.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Immers, uit het proces-verbaal van de staandehouding [1] blijkt voldoende duidelijk op grond waarvan eiser is staandegehouden. Uit het proces-verbaal blijkt dat de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zich op 23 oktober 2024, om 07:49, op de COA-locatie bevonden waar eiser opvang geniet. Uit het proces-verbaal blijkt vervolgens dat de ambtenaren om 07:50, nadat zij de kamer van eiser zijn binnengetreden, aan hem meedelen dat hij op grond van artikel 50a van de Vw 2000 is staandegehouden. Hieruit blijkt met welk doel eiser is staandegehouden.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voor de gemachtigde zichtbaar als stuk 6 in het dossier.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.